Selecteer een pagina

De dichter Aristophanes leefde in het Griekenland van de laat-vijfde eeuw voor Christus. Behalve dat hij kaal was, drie zoons had en een stukje grond in Aigina bezat, is er niets van hem bekend. Hij heeft zeker 44 komedies geschreven, waarvan een kwart bewaard is gebleven. Eén daarvan is de komedie “de Wolken”, waarin hij onder andere Socrates bespot.

Nadat in Athene de democratie was ingesteld, ontstond er de behoefte aan geschoolde mensen die in deze nieuwe staatsvorm een leidende rol konden spelen. Sofisten, bij voorkeur oude, maar in ieder geval wijze mannen, voldeden aan deze behoeften.
Het woord sofist is vanuit het Grieks het best te vertalen met deskundige of geleerde. Deze beroepsdenkers reisden in de tijd van Aristophanes rond door Griekenland om hun kennis van wiskunde, literatuur, filosofie, maar vooral nog van recht, staatkunde en welsprekendheid te verspreiden. Ze gaven tegen hoge betalingen les aan oudere jeugd uit de gegoede kringen.
Deze sofisten stonden in Athene in conservatieve kringen als geldgierige drogredenaars bekend: al wat krom is spraken zij recht, en al wat recht is krom, en dat tegen een (schandalig) hoge prijs. Volgens deze conservatieve klasse hadden sofisten geen moraal: ze hechtten geen waarde aan het Recht en de Waarheid, maar onderwezen in “schijnwaarheden”.

Ook Socrates wordt door onder andere Aristophanes gerekend tot de sofisten: Socrates reisde ook rond en gaf tegen betaling les aan de rijke Griekse jeugd. In “de Wolken” schetst Aristophanes hem af als rasechte sofist.
In “de Wolken” schildert Aristophanes Socrates af als een woordspeelse charlatan, die je wat krom is recht leert spreken, en wat recht is krom. Hij heeft geen hoge hoed op van Socrates: zijn hoofdpersoon Strepsiades zegt: “ZE [SOFISTEN] LEREN JE, WANNEER JE MAAR BETAALT, GELIJK TE HEBBEN, OF JE ’T HEBT OF NIET. (…) PEINSFILOSOFEN VAN HET NETTE SOORT.” Pheidippides, zijn zoon, voegt eraan toe: “AIBOI! IK KEN DIE SCHELMEN. JE BEDOELT DIE BARREVOETSE BLEEKGEZICHTEN, CHARLATANS, ZOALS DIE LAMME SOCRATES EN CHAIREPHOON.”
Aristophanes wil ook een beeld schetsen van een behoorlijk zelfingenomen persoon Socrates. Dit blijkt wel uit de passage, waarin Socrates het podium opkomt als deus ex machina: met een hijskraan wordt de acteur, meestal uitgedost als een (half)god, vanuit de “hemel” op het podium neergelaten. In dit geval Socrates, de man zó wijs dat het bijna goddelijk is: de ironie druipt er vanaf. Deze goddelijkheid wordt onderstreept met Socrates volgende woorden, even verderop in de tekst: “WAT ROEP JE MIJ, KORTSTONDIG MENSENKIND?”
Overigens wordt Socrates ook als goddeloos voorgesteld. Dit blijkt uit de volgende passage, die, door de grote voorspelbaarheid van de grap over Socrates’ goddeloosheid erg humoristisch is: Socrates: “WÁÁR KWAM JIJ VOOR?” Strepsiades: “VOOR LES IN RHETORIEK. WANT IK WORD UITGEPERST DOOR RENTESCHULD EN BOZE EISERS. ALLES IS VERPAND.” Socrates: “HOE KWAM JE ZONDER ERG ZO IN DE SCHULD?” Strepsiades: “DE PAARDENGRIEP [MOEDER EN ZOON HEBBEN EEN GELDVERKWISTENDE PAARDENHOBBY] VERTEERT ME, VREET ME UIT. LEER ME DAAROM DIE ENE LOGICA, WAARDOOR MEN NIETS BETALEN HOEFT. IK ZWEER BIJ ALLE GODEN DAT IK Ú BETAAL.” Socrates: “BIJ WAT VOOR GODEN? WANT VOOREERST, DIE ZIJN HIER NIET IN OMLOOP.” De goden worden door Socrates gezien als even gewichtig als geld; dit blijkt uit zijn laatste woorden. Maar misschien is de uitdrukking “in omloop” wel een toegevoegde grap van de vertaler van deze tekst.
Aristophanes drijft in de volgende citaten nog meer de spot met Socrates lak aan de hooggeëerde goden – dit fragment sluit aan bij het einde van de laatste passage. Strepsiades: “MAAR HOE ZWEER IK DAN? BIJ NIKKELGELD, ZOALS IN BYZANTION?” Socrates: “WIL JIJ DIE GODENKWESTIE JUIST EN DUIDELIJK VERNEMEN?“ Strepsiades: “JA GRAAG, ALS DAT KAN.” Socrates: “EN MET DE WOLKEN, DIE BIJ ONS DE GODEN ZIJN, CONTACT VERKRIJGEN?” Strepsiades: “JA, HEEL GRAAG.” Socrates: “NU, NEEM HIER PLAATS OP ’T HEILIG DENKMATRAS (…) EN NEEM DAN DEZE KRANS.” Strepsiades: “WAARVOOR DIE KRANS? ACH SOCRATES, WEE MIJ, U OFFERT MIJ TOCH NIET?” Socrates: “NEE, MAAR WIJ DOEN DAT ALTIJD ZO MET HEN DIE WORDEN INGEWIJD.”
Socrates’ eerbiedwaardigheid, goddelijkheid en wijsheid komt nog meer naar voren in de passage die op de voorgaande volgt: Socrates roept de wolken aan als goden, in een Grieks erg plechtig metrum: dit heeft voor de Griekse toeschouwer trouwens geleken alsof een hedendaagse priester in een kerk M&M’s uitdeelt nadat hij de psalmen heeft voorgedragen, opgedragen aan Elvis Presley. Maar dit terzijde: Socrates wordt dus als een verheven figuur voorgesteld, en door de ironie van Aristophanes weerspiegelt dit alleen Socrates’ beeld van zichzelf.
Al met al valt te zeggen dat Aristophanes de sofist Socrates hoogmoedig, goddeloos en kromsprekend vindt.

Om eerlijk te zijn vond ik het niet zo boeiend om bezig te zijn aan dit verslag. Dit is dan ook tot uitdrukking gekomen in de hoeveelheid werk die zowel op school als thuis is verricht: ik ben gewend om uitvoeriger en diepgaander te schrijven.
Eigenlijk wilde ik het werkstuk maken over de Griekse filosofie, in het bijzonder Socrates, omdat ik het boek De wereld van Sofie van Jostein Gaarder aan het lezen was, en filosofie me erg aanspreekt. Maar omdat dit niets met het onderwerp “Grieks toneel” te maken heeft, heb ik een middenweg moeten kiezen, die me achteraf slecht is bevallen: over sofisten en Socrates is genoeg te vinden, maar in de Griekse literatuur is weinig te vinden.
Maar juist deze literatuur, het toneel-aspect van dit werkstuk, hield het voor mij boeiend: Aristophanes werk de Wolken is prachtig, en de briljante vertaling garandeert alleen nog maar meer leesplezier. Ik heb hardop moeten lachen om de domheid van de boer, de vulgaire grappen, Socrates’ bespotte arrogantie en Aristophanes ironie. Ik moet me inhouden om nog meer fragmenten aan te halen!