Hoofdstuk 6 Consumeren op de markt
Boek: InBalans Totaal/deelvak VWO
6.1 De vraag naar consumptiegoederen
6.1.1 Het behoeftenpatroon
Factoren die het behoeftenpatroon beïnvloeden:
– levensfase
– reclame, modetrends
– status
– scholing (hooggeschoold meer geld duurdere producten)
– omgeving
– gezinssamenstelling (bv. bij vraag naar eengezinswoningen)
– mode
– klimaat
6.1.2 Vraagbepalende factoren
Factoren die vraag van consumenten naar zeker consumptiegoed beïnvloeden:
– preferenties (voorkeuren, te achterhalen d.m.v. marktonderzoek)
– inkomen
– prijs van het product
– prijzen van andere producten
– aantal vragers
Primaire goederen: eerste levensbehoeften.
Luxe goederen: andere goederen dan primaire goederen.
Complementaire goederen: worden in combinatie met elkaar gebruikt (bv. auto+benzine).
Substitutiegoederen: kunnen elkaar vervangen.
Normale goederen: stijging inkomen toename vraag naar product.
Inferieure goederen: stijging inkomen daling vraag naar product (bv. margarine dat wordt vervangen door roomboter).
6.1.3 De (prijs)vraaglijn
Prijsvraaglijn: geeft weer hoeveel eenheden van een product worden gekocht bij uiteenlopende prijzen van het product.
Ceteris paribus-voorwaarde: overige omstandigheden (factoren) die van invloed zijn, blijven constant (onveranderd).
Verschuiving vraaglijn (in geheel) als een van de invloedrijke omstandigheden verandert.
6.1.4 De (prijs)vraagfunctie
(prijs)vraagfunctie: wiskundige formule van (prijs)vraaglijn .
qv = -5p + 250 (grafiek: rechte schuine lijn)
Negatief verband tussen p en q: -teken voor p. Stijging prijs veroorzaakt daling van gevraagde hoeveelheid en andersom.
Eerstegraadsvraagfunctie tekenen: snijpunt met x-as en y-as berekenen.
Individuele vraagfuntie: vraagfunctie die verband weergeeft tussen prijs en gevraagde hoeveelheid van 1 persoon.
Collectieve vraagfunctie: som van alle individuele vraagfuncties.
6.2 De prijselasticiteit van de vraag
Vraag is (prijs)inelastisch, bv. aardappelen Vraag is (prijs)elastisch, bv. gebak
6.2.1 De prijselasticiteit van de vraag
Elasticiteit (E) geeft weer hoe sterk het verband is tussen een verandering in de ene grootheid (oorzaak, onder breukstreep) en een verandering in de andere grootheid (gevolg, boven breukstreep).
Prijselasticiteit van de vraag (Ev):
Ev is meestal negatief:
– prijsstijging vraagdaling
– prijsdaling vraagstijging
Ev = -0,25 betekent:
– prijsstijging 10%, vraagdaling 0,25×10% = 2,5%
– prijsdaling 20%, vraagstijging 0,25×20% = 5%
6.2.2 Een prijselastische en een prijsinelastische vraag
TO kan stijgen en dalen.
Als p met een groter percentage stijgt dan dat qv daalt, dan
– neemt TO = p x qv toe
– ligt Ev tussen -1 en 0, omdat het negatieve getal boven de breukstreep kleiner is dan het positieve getal onder de breukstreep.
inelastische vraag
Als p met een kleiner percentage stijgt dan dat qv daalt, dan
– neemt TO = p x qv af
– is de uitkomst van de Ev kleiner dan -1, omdat het negatieve getal boven de breukstreep groter is dan het positieve getal onder de breukstreep.
elastische vraag
6.2.3 Een (vrijwel) volkomen prijsinelastische vraag
Vraag naar primaire goederen is (vrijwel) volkomen inelastisch. Prijselasticiteit is bijna gelijk aan 0. Prijsvraaglijn loopt (min of meer) verticaal:
6.3 De prijsvorming op de markt
markt: samenhangend geheel van vraag naar en aanbod van een goed.
6.3.1 Een model van een markt van volkomen concurrentie
qv = ap + b met a < 0 b > 0 gedragsvergelijking
qv = cp + d met c > 0 d < 0 gedragsvergelijking
qv = qa evenwichtsvoorwaarde
endogene grootheden (onbekend, te berekenen): qv, qa en p
exogene (bekend, gegeven) grootheden: a, b, c en d
coëfficiënten (geven sterkte van verband tussen twee grootheden weer): a en c
Oplossen van een model endogene grootheden uitdrukken in exogene grootheden. Evenwichtsprijs berekenen:
qv = qa ap + b = cp + d ap – cp = d – b p (a – c) = d – b p = (d – b) / (a – c)
Voordelen modellen:
- grootheden kunnen schematisch met elkaar in verband worden gebracht
- kwantificeren (berekenen met welke omvang endogene grootheid verandert als een exogene grootheid met een bep. omvang verandert)
Nadelen modellen:
- veronderstellingen waarop het model gebaseerd is, kunnen onjuist zijn
- vereenvoudigde weergave van een bep. aspect van de werkelijkheid
6.3.2 De evenwichtsprijs
evenwichtsprijs: qv = qa
- grafische bepaling evenwichtsprijs: grafieken tekenen, vervolgens snijpunt bepalen
- evenwichtsprijs afleiden: formules aan elkaar gelijkstellen, vervolgens de p die daaruit volgt invullen in een van de formules
6.3.3 Verandering van de evenwichtsprijs
Evenwichtsprijs is een momentopname, vraag- en aanbodlijnen verschuiven voortdurend.
Verschuiving vraaglijn van een product naar rechts als:
- behoefte aan het goed neemt toe
- inkomen van gezinnen stijgt
- prijzen van vergelijkbare producten stijgen
- aantal vragers toeneemt
Verschuiving aanbodlijn van een product naar rechts als:
- technische ontwikkeling het eenvoudiger maakt het product voort te brengen
- aantal aanbieders toeneemt, meestal als evenwichtsprijs is gestegen door toegenomen vraag.
6.3.4 Een volkomen prijsinelastisch aanbod
Segmentelasticiteit Puntelasticiteit
Ea is in het algemeen positief omdat stijging van p in de meeste gevallen leidt tot een stijging van qa.
Ea = 0 bij bederfelijke goederen (agrarische producten).
Volkomen inelastisch aanbod:
6.4 De kruislingse prijselasticiteit van de vraag
6.4.1 Substitutie- en complementaire goederen
Substitutiegoederen kunnen elkaar vervangen (Cola, Pepsi),
complementaire goederen vullen elkaar aan (auto + benzine, shag + vloeitjes).
6.4.2 De kruislingse prijselasticiteit van de vraag
Kruislingse prijselasticiteit van de vraag (Ek) geeft de mate weer waarin een verandering van de prijs van het ene goed leidt tot een verandering in de gevraagde hoeveelheid van een ander goed.
Voorbeeld:
Prijsdaling Pepsi: 10%
Afname gevr. hvh. Cola: 20%
Ek = -20% / -10% = 2
Ek bij substitutiegoederen is altijd positief, want + / + = + en – / – = +.
Voorbeeld:
Prijsstijging benzine: 10%
Daling gevr. hvh. auto’s: 5%
(Ek) = 5% / -10% = 0,5
Ek bij complementaire goederen is altijd negatief, want – / + = – en + / – = –.
Ek = 0 als verandering van prijs van een goed geen verandering van de vraag naar een ander goed tot gevolg heeft.
Verschuiving van collectieve vraaglijn als prijzen van substitutiegoederen of complementaire goederen veranderen.
Verschuiving vraaglijn van Verschuiving vraaglijn van
substitutiegoed complementair goed
6.8 Macht op de markt
6.8.1 Monopolie
Bedrijf is monopolist als zij de enige aanbieder van een product is. Monopolist bepaalt zelf de verkoopprijs en dus ook hoeveel eenheden er verkocht zullen worden.
Monopolist moet altijd rekening houden met potentiële concurrenten, mogelijkheid dat concurrenten tot markt toetreden.
Eng en ruim marktbegrip bepaalt in hoeverre er een monopolie is.
6.8.2 Kartel
Wet Economische Mededinging: afspraken tussen ondernemingen om bv. een product niet onder een bep. prijs te verkopen (= prijskartel).
Prijzenoorlog: een aanbieder neemt toch het initiatief tot prijsverlaging en vervolgens doen zijn concurrenten dat ook alle aanbieders worden de dupe, want verkoopprijzen dalen maar afzet neemt niet echt toe.
Kartel: overeenkomst tussen zelfstandige ondernemingen om de onderlinge concurrentie te beperken.
- Prijskartel: ondernemingen spreken af om een product niet onder een bep. prijs te verkopen
- Productiekartel: ondernemingen stellen onderling vast hoeveel eenheden van een product elke onderneming in een bep. periode mag voortbrengen totale aanbod wordt beperkt, dus prijzen blijven hoog
- Rayonkartel: ondernemingen verdelen het totale afzetgebied onder elkaar (bv. rederij A vaart tussen GB en NL en rederij B tussen NL en FR)
6.8.3 Consumentenorganisaties
Consumentenorganisaties:
- Consumentenbond
- Vereniging Eigen Huis
- ANWB
- NIBUD
behartigen belangen van leden.
6.8.4 Vakbonden en werkgeversorganisaties
Markt op arbeidsmarkt: vakbonden en werkgeversorganisaties, verhinderen d.m.v. hun grote invloed dat er een prijs voor arbeid (loon) ontstaat waarbij de gevr. en aangeb. hvh. arbeid met elkaar in evenwicht zijn, want werkloosheid kan leiden tot loonsverlaging.
6.9 Vergroting van de macht op de markt
6.9.1 De bedrijfskolom
Producten ondergaan eerst allerlei bewerkingen voordat de consument ze koopt.
Bedrijfskolom: weg die een product van oerproduct tot consument aflegd.
Geleding: elk vakje in de bedrijfskolom waartussen zich een markt bevindt.
6.10 De marketing-mix en de concentratie op de markt
6.10.1 De marketing-mix
Marketingbeleid = marketing-mix:
- prijsbeleid, prijsafstemming op prijs van concurrenten en op prijzen van andere producten uit assortiment van onderneming
- productbeleid, heeft te maken met assortiment dat de onderneming aanbiedt
- promotiebeleid, verkrijgen van naamsbekendheid
- plaatsbeleid, heeft te maken met vestigingsplaats, is belangrijk voor afzetkanalen
Het is onmogelijk om de 4 marketinginstrumenten los van elkaar te gebruiken. Kan alleen in onderlinge samenhang: nadruk verleggen.
6.10.2 Concentratie
Fusie: twee ong. even grote ondernemingen gaan samen in 1 onderneming.
Overname: kleine onderneming wordt eigendom van een grote onderneming.
Sterke concentratie: markt wordt beheerst door een klein aantal grote ondernemingen.
1. schaaleffecten, door massaproductie dalen de gemiddelde productiekosten
2. planning, door zekerheid over het bestaan van een onderneming kunnen alle productie- en verkoopacties beter worden gepland
3. innovatie, bedrijven die grote winsten maken kunnen veel geld besteden aan technische ontwikkeling
4. verstarring, nadelen:
- economische macht te groot te weinig concurrentie, prijzen blijven hoog i.p.v. lager
- bureaucratie, bedrijven worden zo groot dat voor de organisatie veel regels en voorschriften nodig zijn
- grote onderneming is minder flexibel dan kleine, minder snel inspelen op veranderingen op de markt (kan ten koste gaan van innovatie)
gebrek aan dynamiek (hoge prijzen, geen nieuwe concurrenten, weinig nieuwe of verbeterde producten) verstarring
6.10.3 Ingrijpen van de overheid in het marktproces
Overheid grijpt in in het marktproces bv. d.m.v.:
- mededingingswetten (gezonde concurrentieverh. in stand houden)
- sociale wetten (wegvallen van inkomen opvangen)
- milieuwetten (milieu te verbeteren en schoon leefmilieu behouden)