[b]HOOFDSTUK 4 TELEMACHUS IN PYLOS EN SPARTA[/b]
[b]i. Telemachus vaart tegen zijn moeder uit (I, 345-364)[/b]
345 Tot haar sprak op zijn beurt de verstandige Telemachus: “moeder van mij, waarom gun je het de trouwe zanger niet om te vermaken, zoals zijn geest ingeeft? De zangers zijn toch niet schuldig, maar wellicht, denk ik, is Zeus schuldig die aan de brood etende mensen geeft zoals hij dat wil aan ieder. 350 Hem is niet kwalijk te nemen dat hij zingt over het slechte lot van de Grieken; want mensen prijzen meer het lied welk (ook maar) degenen die luisteren als nieuwste in de oren klinkt. Jouw hart en gemoed moeten erin berusten om te luisteren; want Odysseus verloor niet als enige de dag van zijn terugkeer 355 in het Trojaanse land, ook vele andere mannen kwamen om. Maar ga (part.) naar je vertrek en besteed zorg aan je eigen werk/taken, het weefgetouw en het spinrokken, en beveel aan je dienaressen hun werk/taak te verrichten; het woord zal alle mannen ter harte gaan, (en) vooral aan mij! Want het gezag in huis komt aan deze man/mij toe.” 360 Zij ging verbaasd terug naar haar vertrek; want zij nam het verstandige woord van haar zoon ter harte. Toen zij naar het bovenvertrek was gegaan samen met haar dienaressen huilde zij vervolgens om Odysseus, haar echtgenoot, totdat de uilogige Athena haar een zoete slaap op/over haar oogleden had geworpen/gestort.
[b]b. Het lot van Agammemnon (III, 193-203)[/b]
“Ook hebben jullie zelf gehoord van Atreus’ zoon, hoewel jullie ver weg zijn/wonen, hoe hij is (terug) gekomen en hoe Aegisthus een pijnlijk onheil beraamde. 195 Maar ongetwijfeld heeft hij op een ellendige manier geboet. Hoe goed is het dat er nog een zoon achterblijft van een man die omgekomen is, want ook hij heeft de moordenaar van zijn vader gestraft, de listige Aegisthus, die zijn beroemde vader had gedood. Ook jij, mijn vriend, want ik zie dat jij zeer mooi en groot bent, 200 wees dapper, opdat iemand ook van de nakomelingen goed over/van jou zal spreken.” Op zijn beurt antwoordde de verstandige Telemachus hem: “Nestor, zoon van Neleus, grote roem van de Achaeërs/Grieken, zeer zeker nam hij wraak en de Achaeërs zullen zijn roem verspreiden en ze zullen hem voor het nageslacht tot onderwerp van een lied maken. 205 Mogen de goden mij bekleden met zo’n grote kracht, om de vrijers te straffen vanwege hun pijnlijke overmoed, die tegen mij, terwijl ze overmoedig handelen/in hun overmoed roekeloze dingen beramen. Maar niet aan mij hebben de goden zo’n gelui verleend, zowel voor mijn vader als voor mij; nu is het nodig in elk geval (geduldig) te verdragen!”
[b]c. Nestor geeft Telemachus hoop (III, 210-224)[/b]
210 De wagenstrijder uit Gerenia, Nestor antwoordde hem vervolgens: “Mijn beste, want jij hebt mij deze dingen in herinering gebracht en (daarvan) gesproken, ze zeggen dat/nu jij … hebt gebracht en (daarvan) gesproken, zeggen ze dat vele vrijers vanwege jouw moeder in het paleis tegen jouw wil ongeluk beramen. Vertel mij of jij je vrijwillig onderwerpt, of (dat) mensen 215 onder het volk jou haten, terwijl ze gehoor geven aan de stem van een god. Wie weet of hij ooit, wanneer hij teruggekeerd is, hun de geweldplegingen betaald zet/zal etten, of terwijl hij alleen is of ook alle Achaeërs gezamenlijk. Moge de uilogige Athena bereid zijn jou net zó lief te hebben (zo) als zij zich toen bekommerde om de trotse Odysseus 220 bij het volk van de Trojanen, waar wij Grieken zware inspanningen ondergingen – want nog niet heb ik goden/een god zo openlijk zien liefhebben, zoals Pallas Athena hem openlijk bijstond – als zij bereid zou zijn jou zo lief te hebben en in haar hart bezorgd zou zijn, dan zou menigeen van hen het huwelijk zelfs geheel vergeten.”
[b]d. Athena geeft Telemachus hoop (III, 225-238)[/b]
225 Hem antwoordde op zijn beurt de verstandige Telemachus: “Oude man, ik denk dat dit woord op geen manier in vervulling zal gaan; want jij hebt iets bijzonder groots gezegd; verbazing heeft/bevangt mij. Deze dingen kunnen mij niet te beurt vallen, terwijl/hoewel ik het hoop, zelfs niet als de goden zo zouden willen.”
Op haar beurt sprak de uilogige Athena hem toe: 230 “Telemachus, wat voor een woord ontsnapte jou aan de omheining van je tanden. Gemakkelijk zou een god, wanneer hij dat wil, een man zelfs liever, ook al heb ik vele beproevingen doorstaan, naar huis willen terugkeren en de dag van de terugkeer zien, dan teruggekomen bij mijn eigen haard te gronde gaan/omkomen, zoals 235 Agamemnon omkwam door een list door toedoen van Aegisthus en zijn echtgenote. Maar ongetwijfeld kunnen zelfs de goden de dood (die ) voor allen gelijk (is) ook voor een geliefd man niet afweren, wanneer het verderfelijke lot van de pijnlijke dood zal overmeesteren.”
[b]e. Telemachus vraagt naar de moord op Agamemnon (III, 239-252)[/b]
Haar antwoordde de verstandige Telemachus op zijn beurt: 240 “Mentor, laten we over deze dingen niet meer spreken, ook al gaat het ons aan het hart. Voor hem is de terugkeer niet meer mogelijk, maar de onsterfelijken hebben voor hem al de dood en het donkere doodslot beraamd. Nu wil ik iets anders informeren en Nestor vragen, aangezien hij beter dan anderen het trecht en het inzicht weet; 245 want ze zeggen dat hij driemaal over de generaties van mensen heeft geheerst zoals hij mij onsterfelijk schijnt om te zien/zó schijnt hij mij onstefelijk om te zien. Nestor, zoon van Neleus, vertel (mij) de waarheid: hoe is de zoon van Atreus, de wijd heersende Agamemnon, gestorven? Waar was Menelaüs? Welke ondergang had de listige Aegisthus voor hem beraamd, 250 immers hij doodde een veel beter (eimand)? Was hij (Menelaüs) niet ergens in het Griekse Argos, maar zwierf hij rond ergens anders onder de mensen, en heeft hij hem (Agamemnon) vol vertrouwen gedood?”