Selecteer een pagina

Gegevens

Auteur: Léon de Winter

Titel: De (ver)wording van de jongere Dürer

Druk: vierde, 1982

187 bladzijden

Samenvatting

De (ver)wording van de jongere Dürer vertelt het verhaal van de 19-jarige Dürer, die in het begin van het boek in de bus zit, na net twee maanden gevangenisstraf in de jeugdgevangenis Nieuw Vosseveld te V. te hebben uitgezeten, omdat hij samen met een andere jongen een taxi had gestolen en total-loss had gereden.

Een stilstand in zijn denken veroorzaakt een spontaan bewustzijn van zijn leven. Dit allemaal door gelijktijdige acties van een langsrijdende treinmachinist, een voetballende soldaat die een goal scoort en een jongen en meisje bij een benzinestation die elkaar betasten.

Dürer komt thuis, hij weet niet wat hij moet zeggen of hoe hij zich moet gedragen nu hij eindelijk ziet wat voor een grauw en doelloos leven zijn ouders, zus, broer en hij hebben geleefd. Hij vindt het vreselijk, nu hij weet dat zijn ouders een doelloze toekomst hebben, wanneer ze voor de televisie zitten waarop alleen stompzinnige programma’s – onderbroken door stompzinnige reclames – worden uitgezonden, wanneer ze naar hun werk gaan omdat ze moeten, wanneer ze afgepeigerd weer thuiskomen en de volgende dag weer voor een uitzichtloze dag zinloze arbeid staan, beseft hij dat ze allang dood zijn. Hij komt mensen tegen uit zijn oude onbewuste leven, kijkt nu heel anders tegen ze aan en ziet ze als onwetende domme mensen: bijvoorbeeld Peter, de jongen met wie hij de taxi total-loss heeft gereden. Hij heeft besloten te vertrekken uit Nederland en zijn geluk ergens anders te vinden, in een meditatiecentrum in India.

Dürer is werkloos, hij vult zijn tijd met rondhangen en vooral met veel nadenken. In de jeugdgevangenis heeft hij het boek Uit het leven van een Nietsnut gelezen, over een jongen die zijn geluk vindt in Italië. Dit is de reden voor Dürer om zijn levenstocht naar Italië uit te zetten, nu hij beseft in wat voor ontzettend afschuwelijke materialistisch ingestelde maatschappij hij altijd heeft geleefd.

De eerste twijfel ontstaat al, wanneer hij een buurthuis in zijn wijk te A. passeert. Hij ziet hij een stel vechtende jongeren, een jonge vrouw heeft moeite om ze uit elkaar te houden. Hij stapt zonder nadenken naar binnen en begint met zijn stiletto te zwaaien om de jongeren te stoppen. Hij belandt bij de jonge vrouw, Karina geheten, thuis, belandt bij haar in bed.

’s Ochtends besluit hij weg te gaan, zijn reis voort te zetten. Hij kan zichzelf wel voor zijn hoofd slaan: hij stelt zijn zeer belangrijke reis uit voor iemand die hij amper kent! Hij heeft die avond van tevoren wel ongeremd met haar kunnen kletsen, zodanig als hij nog nooit met iemand heeft kunnen doen. Hij gaat het nu wat realistischer aanpakken, hij gaat naar het centrum van A. om reisbenodigdheden aan te schaffen. Na deze gekocht te hebben, staat hij aan de snelweg met een bordje waarop Rome staat in de hoop dat iemand hem meeneemt. Een Duitser genaamd Herwig Jungmann wil hem wel in zijn auto meenemen tot aan München

Vlak voor de grens wanneer ze bij de douane in een lange rij komen te staan, wordt Durer steeds opgefokter: het idee om binnen enkele ogenblikken zijn vreselijke vaderland te hebben verlaten maakt hem gek en hij springt uit de auto, na te hebben geroepen dat hij Jungmann aan de andere kant van de grens ziet. Tot aan München hebben de twee goed met elkaar kunnen praten: Dürer heeft het gevoel dat Jungmann hem begrijpt. Eenmaal in München aangekomen en na wat met elkaar te hebben gedronken nemen ze afscheid van elkaar.

Wanneer Dürer aan een snelweg wordt afgezet, maar er binnen een paar uur niemand komt die hem meeneemt, besluit hij te overnachten in een pension genaamd het Fremdenheim. Dürer had, nog in Nederland, drie dagboeken gekocht. In München begint hij te schrijven: hij is voornamelijk bezig zijn gedachten – hij wil alles wat hij ziet verwoorden – op een rijtje zetten.

Tijdens zijn verblijf ontwikkelt hij zich verder. Hij begint in elk object een achterliggende angst te zien, die hij alleen met woorden kan verdrijven. Hij komt zijn toekomstige landgenoten tegen: een stel Italianen zitten aan een tafel te eten. Hoopvol gaat hij naar ze toe, om te vragen of hij mee kan rijden naar Italië. Zijn hoop taant als ze hem vertellen dat zij helemaal niet naar Italië gaan omdat ze gastarbeiders zijn in Duitsland. Ook vertellen ze hem dat de toestand in Italië niet goed is, dat het momenteel veel beter is in Duitsland. Dit komt hard aan bij Dürer. Hij komt erachter dat het land die de Nietsnut had beschreven helemaal niet bestaat, zelfs niet achter de Alpen, alleen in zijn gedachten. Dit maakt hem naast onzekerder, wanhopiger en depressiever ook nog eens doelloos..

Ten einde raad neemt hij een willekeurige trein en in de coupé raakt hij aan de praat met Sabine, een muziekstudente op weg naar Engeland. Wanneer Dürer op zijn bestemming uit de trein stapt, merkt hij dat hij Sabine ontzettend mist en neemt haar trein; hij ziet er toch tegenop om weer terug te keren naar Nederland. Aangekomen op de eindbestemming treft hij haar en slaapt die nacht met haar. Hij koopt een boek – De angst van de doelman voor de strafschop – die hem tot de conclusie doet komen dat zijn leven nooit op dat van de Nietsnut zal gaan lijken.

In de hierop volgende tijd is globaal bekend wat er met Dürer is gebeurd. Hij heeft een taxi genomen en de chauffeur met zijn stiletto vermoord. Ging ondertussen al vermagerd, smerig en ziek naar het huis van zijn ouders, terwijl hij overal werd gezocht. Na weggestuurd te zijn uit het huis van zijn ouders, probeerde hij te ontkomen aan de politiewacht die voor de flat staat. Verzwakt en ziek is hem dit uiteindelijk niet gelukt. Hij is opgepakt en voor onbepaalde tijd ter beschikking gesteld.

Opgenomen in een inrichting, volkomen krankzinnig, heeft hij zijn laatste woorden uitgesproken: “alles is goed…” en toen keerde hij deze wereld in triomf de rug toe, en zweeg voortaan als het graf.

Verwerkingsopdracht Maatschappelijke opvattingen

Uit De (ver)wording van de jongere Dürer zijn soms verkapte maatschappelijke opvattingen van de auteur aan te treffen. In de persoon van de jongere Dürer – die hierin overigens doorslaat – walgt de auteur van de westerse maatschappij: de inwoners ervan worden gehersenspoeld door middel van een wijdvertakt systeem van geschreven wetten en ongeschreven gedragsregels: ze worden gedwongen te werken, ze communiceren volgens vastliggende patronen met elkaar over stompzinnige onderwerpen. Ze worden gehersenspoeld door middel van afstompende massamedia – zinloze televisieprogramma’s en stompzinnige radioreclame – terwijl zij leven in een bijpassend onbevredigende omgeving, terwijl zij daaraan nog levenswaarde toekennen ook!

Deze opvatting blijkt wel uit onderstaand fragment: “De reclameborden op het perron leken Dürer overmatige bewijzen van hun eigen zinloosheid. Hadden de mensen om hem heen niet allemaal doodskoppen? Gingen ze maar weg, wenste hij,”

Dürer beschouwt de reclameborden als onzinnig: hun kwalijke indoctrinerende werking treft volgens hem niet eens doel op de gehersenspoelde mensen in zijn omgeving, waaruit hij die mensen probeert te verdrijven.

“Eigenlijk kon hij ook geen woorden verbinden aan de woning, zo nietszeggend waren de voorwerpen om hem heen; zoals hij evenmin met woorden een juist beeld kon geven van zijn gezicht, zo weinigzeggend vond hij zijn wenkbrauwen en oorlellen.”

Uit bovenstaand fragment blijkt de wens van onthechting aan al het materiële van de auteur – wederom gaat Dürer een stapje verder door zich zelfs te onthechten aan zijn eigen lichaam.

In onderstaand fragment beschrijft de auteur Dürers gedachten bij een avondje televisie kijken. Deze ongezouten mening behoeft verder geen uitleg: “De minuten regen zich aaneen, dacht Dürer, de beelden wisselden elkaar af, geluiden stierven weg en weerklonken. Zelfs het journaal nam hij niet meer serieus nu hij zoveel dubbelzinnigheden zag. Alleen de reclamespots kon hij als reclamespots zien. Maar die vreselijke leeuw, dacht hij, die afschrikwekkende kleuren, die belachelijke grapjes. En daarna dat genadeloze avondoverzicht, die meelijwekkende grijns van de omroepster, de huilerige beginmuziek van het amusementsprogramma…”

Ten slotte komt Dürers afkeer van de ongeschreven omgangsregels, die universeel en nooit aflatend gehandhaafd worden, en de afkeer van het keurslijf waarin iedere argeloze burger wordt geperst, duidelijk naar voren in de volgende passage: “’Hoe gaat het met jou?’ vroeg een oudere neef, een bankemployee, die Dürer alleen op verjaardagen ontmoette en voor wie hij vroeger respect had moeten tonen omdat de man iets had bereikt. (…) Dürer kreeg het benauwd. Juist zijn door alle aanwezigen gerespecteerde neef moest zich zo hoognodig begrijpend opstellen tegenover het meest lamlendige familielid! De geveinsde belangstelling droop van het in een glimlach geperste gezicht van de neef. (…) Hij zag geen verschil meer tussen zijn vroegere onbeweeglijke leven en het zogenaamd drukke, in wezen afstompende en spoedig tot gedachtenimpotentie leidende bestaan van een bankemployee. (…) De neef bestond uit delen die hij alleen kon omschrijven met clichés! Was dat het middelpunt van het familierespect? Hij voelde het bloed naar zijn hoofd stijgen.”

Leeservaring

De jongere Dürer ontwikkelt zich vanaf het moment voortdurend. Het begint met zijn probleem om dat wat hij ziet in overeenstemming te brengen met de woorden en begrippen uit zijn vocabulaire: “Na enige tijd meende Dürer dat zijn gedachten, zijn gevoelens en de beelden om hem heen weer met elkaar in overeenstemming waren. Voorzichtig nam hij de coupé in zich op, snel daarop verstoorde de man van de, zoals Dürer eerder in een in het bagagerek gevonden blad van de spoorwegen had gelezen, ‘handige Intercity-bar van de gerenommeerde Wagon-Lits’ Dürers gevoel van evenwicht. Een waanharmonie, noemde hij het dadelijk: de door hem waargenomen beelden en geluiden (een zweterige ober met een rammelend, vet karretje) konden, benoemd met de woorden van het spoorwegenblad, onmogelijk dezelfde beelden en geluiden blijven!”

Hierboven doet Dürer moeilijk over het feit dat de reclamefolder zaken belooft die niet waargemaakt worden. Met de naïviteit van een kind laat hij zich erdoor in de luren leggen.

Meteen word ik in het ingewikkelde gedachtepatroon gestort van iemand die grondig gedesintegreerd is uit de samenleving, en daarom vind ik Dürer heel moeilijk te begrijpen.

Even daarvoor ervaart Dürer vreemde angsten; omdat ik van deze passage nog minder begrijp hoort deze nog bij de eerste: “Plotseling meende hij in ieder voorwerp dat hij waarnam een moeilijkheid te ontdekken. De deur van de restauratie, de straat, de trappen voor de stationshal, niets was hem vanzelfsprekend, hij voelde een uitputtende angst voor alles wat hem omringde. De tegels waarover hij liep brandden in zijn voetzolen, de lucht die hij inademde verstopte zijn longen, de hitte beet in zijn huid. Hij wilde zich verheugen, dacht Dürer, hij verwachtte te barsten van geluk.”

Een dag uit Dürers leven: “De volgende dag was een vrijdag. Dürer ontwaakte met het gevoel dat zijn lichaam hem in de weg zat. Liever was hij alleen maar opgestaan, nu moest hij het laken terugslaan, zijn benen over de rand van het bed zwaaien, zich oprichten, naar de wc lopen, zijn lid vasthouden, zijn ogen dichtknijpen voor het ochtendlicht, enzovoorts. Ook de snee brood die hij in de keuken met boter besmeerde en met kaas belegde was hem teveel. Die stompzinnige maag! dacht hij, dat ellendige kauwen – en met grote brokken slikte hij de boterham door.”

Ik vind Dürer nogal depressief en wanhopig overkomen. Hij heeft geen “groot geluk,” hij heeft geen doel, of überhaupt iets om waarde aan te hechten. Zonder zo’n doel, zonder iets om waarde aan te hechten ben je toch niet gelukkig? Hij heeft ook geen “klein geluk”: volgens mij zit, net zo goed als in de grote dingen, het geluk in de kleine dingen, maar bij Dürer zit het ongeluk in de kleine dingen. Ik vind zijn instelling lamlendig en deprimerend.

In de volgende passage signaleert Dürer eindelijk een probleem: “De afzondering die hij gedurende enige tijd van zijn omgeving had ondergaan en het werk in de gevangenisbibliotheek, hadden een stilstand in zijn ontwikkeling onthuld waaraan hij, zonder dit zelf te beseffen, had geleden; het onbestemde gevoel van onbehagen dat hem dagelijks had gekweld was het directe gevolg geweest van een kwaadaardige onbeweeglijkheid van zijn bestaan; hij was bedekt geraakt door het stof van een muffe, al jaren niet meer geopende ruimte. Maar welke weg moest hij nemen, zo vroeg hij zich af, nu hij zelf een deur zag waardoor hij de bedompte ruimte kon verlaten. Hij had dan wel een problematiek ontdekt, maar niet de middelen om haar te bestrijden.” Hierbij hoort nog de volgende passage: “Hij vouwde het papier zorgvuldig dicht en stak het in een broekzak, in de overtuiging dat hij op alle vragen die hij nu gesteld had en op de vragen die hij nog niet geformuleerd had antwoorden ging vinden.”

Dürers oplossing van zijn probleem is: formuleren. Door alles wat hij ziet en denkt op te schrijven in zijn dagboeken meent hij van het probleem af te komen. Ik vind het een vreemde oplossing, maar ik ben slecht op de hoogte van wat er in zijn hoofd omgaat. Overigens staat het lot van iemand die het verdomt te participeren aan de samenleving, die werkelijk alleen is, vast: die redt het niet.

Zo stort Dürer zichzelf in een neerwaartse spiraal, zo wordt hij erin meegetrokken, ik begrijp hem steeds minder. Alleen de korte fragmenten waarin Dürer spuwt op de maatschappij zijn mij duidelijk. Maar de grote delen van Dürers ontwikkeling en gedachten zijn onbegrijpelijk: krankzinnig is in dit geval krankzinnig. Ik vind Dürer een idioot, ik distantieer me nogal van hem.

Dit zijn de laatste drie alinea’s van het boek: “Enkele weken geleden heeft Dürer grote vooruitgang geboekt. Tegen een bezoeker heeft hij wat gezegd. De doktoren waren laaiend enthousiast: de therapieën wierpen hun eerste vruchten af. (Plotseling draait zijn hoofd naar de bezoeker, zoeken zijn ogen de ogen van de bezoeker en zegt hij: alles is goed. De bezoeker schrikt, slikt, antwoordt: ja, echt, alles, alles, is goed, omdat zwijgen pijnlijk is en woorden geruststellen; Dürer wendt vervolgens zijn blik af en lijkt tevreden, alsof hij deze leugen heeft verwerkt, alsof zijn opmerking slechts een test is geweest.) Maar volgens mij keerde Dürer, na zich verlost te hebben van een laatste leugen, deze wereld in triomf de rug toe, en zou hij voortaan zwijgen als het graf.”

Dürer keert zich hier definitief van de wereld af met als laatste test zijn leugenachtige mededeling aan de bezoeker. Ik vind de slechte afloop voor de hand liggend, vind Dürers actie na het boek gelezen te hebben niet vreemd: zijn problemen die zich uitstrekken tot ver achter de horizon, zelfs voorbij het utopische Italië, leiden op logische wijze tot Dürers einde, want een oplossing voor zijn probleem is het ontkennen van de wereld niet.

Leerervaring

Ik ben, ook na het lezen van dit boek, nog steeds even tevreden over de maatschappij waarin Dürer en ik leven. Het boek heeft mijn visie dus niet veranderd. Dit is in eerste instantie vreemd, omdat heel het boek in het teken staat van (de slechtheid van) de westerse samenleving en er daarom wel verwacht mag worden dat dat enige indruk heeft gemaakt, ofwel in negatieve of positieve zin. Dit is echter niet het geval, aangezien ik mezelf op bijna geen enkele wijze kan identificeren met de jongere Dürer, door wiens ogen de westerse samenleving wordt bekeken en veroordeeld.

Wel heeft het boek mijn verre kijk op de televisie bevestigd, mijn visie van “het gevreesde kijktoestel,” zoals Roald Dahl het noemt in Mathilda. Naar de televisie heb ik überhaupt nooit bijzonder veel gekeken. Ruwweg bekeken heb ik na de brugklas, ook onder invloed van huiswerk, bijbaantjes en een grotere vriendenkring, het televisiekijken geminderd: ik keek alleen het nieuws en leerzame documentaires op Discovery Channel en National Geographic Channel. Sinds de laatste jaren is mijn interesse zodanig verminderd dat ik alleen nog maar het nieuws kijk, gemiddeld zo’n twee of drie keer per week (de radio die me ’s ochtends wekt en de krant die ik vervolgens beneden aantref op de deurmat voorzien me van het resterende nieuws). Reclames kijk ik, net zoals Dürer, totdat ik opschrik uit de verdoofde toestand die onmiddellijk intreedt zodra een programma afgelopen is, of eerder nog: onderbroken wordt. Naar aanleiding van het eerder aangehaalde prachtige fragment over Dürers gedachten bij het avondje televisie kijken ben ik in mijn mening gesterkt, of het nou wel of geen compliment is op één lijn te zitten met een gestoorde leeftijdsgenoot.

Ook heeft het boek me doen voornemen eerlijker te zijn. Ik vind Dürers afgrijzen van de gedragsregels, waaraan iedereen in zijn omgeving zich krampachtig vastklampt, soms vrij terecht, zoals Dürers afgrijzen in zijn conversatie met zijn oudere neef. Hieraan moet wel toegevoegd worden dat Dürers reactie belachelijk is en dat de omgang met mensen per direct chaotisch en onprettig zou worden bij het wegvallen van sociale gedragsregels. Maar het kan geen kwaad oprechter en eerlijker, of ten minste minder huichelachtig te zijn in de omgang, en dat besef heeft het boek bij mij doen rijzen.

En natuurlijk sta ik, na het inleven in en het lezen over (het leven van) een triest persoon als Dürer even stil bij mijn eigen relatief en absoluut gelukkige leven, daarbij de direct aan dit geluk bijdragende faciliteiten indachtig die door de maatschappij ter beschikking zijn gesteld, en daarbij ook de slechte leefomstandigheden van zoveel anderen. Amen.

Mening

Op de eerste plaats vind ik het boek heel moeilijk, bijna ondoorgrondelijk. Dürers psychische wantoestand wordt zonder uitleg of ook maar enige toelichtende elementen over de lezer uitgestort, zo bevreemdend en zo diepgaand, dat er eigenlijk geen wijs uit te worden is. Een goed voorbeeld hiervan is een voorgaand fragment over Dürers angst voor letterlijk alles om hem heen. Hierdoor heb ik het grootste gedeelte van het boek langs me heen moeten laten glijden.

Op de tweede plaats vind ik het boek nogal saai, deprimerend. Dürer onderneemt geen heroïsche queeste met veel avonturen, hij voert geen donder uit en daarvan brengt de schrijver in feite een krappe tweehonderd pagina’s verslag uit. Dat bestaat voor het grootste deel uit Dürers gedachtekronkels, die behalve ondoorgrondelijk ook nog eens doelloos, wanhopig en gedeprimeerd zijn. Ook de hoop op een oplossing voor Dürers probleem is niet voldoende om de depressieve sfeer te drukken.

De auteur heeft vaak een mooie, beknopte en duidelijke schrijfstijl, soms echter zijn de zinnen onoverzichtelijk omdat ze veel te lang zijn – Dürers dagboekpassages die meermalen vier aaneengesloten pagina’s beslaan daargelaten. Een aardige gelegenheid om deze zowel positieve als negatieve kwalificaties in één keer goed weer te geven doet zich in de volgende grappige zin voor: “Gelukkig ontdekte hij de dansende borsten van sommige hem passerende vrouwen, die ten gevolge van het warme weer – Dürer trok zijn jack uit en stopte het in de grote papieren tas die hij met zich meevoerde – schaars waren gekleed.”

Dit is een prachtige passage, omdat het zo’n eye-opener van het reeds geopende oog voor me was (ik wist eigenlijk al dat ik de televisie niet mocht), en temeer omdat het begrijpelijk, zelfs herkenbaar was, en ik zal hem met plezier nog eens aanhalen: “De minuten regen zich aaneen, dacht Dürer, de beelden wisselden elkaar af, geluiden stierven weg en weerklonken. Zelfs het journaal nam hij niet meer serieus nu hij zoveel dubbelzinnigheden zag. Alleen de reclamespots kon hij als reclamespots zien. Maar die vreselijke leeuw, dacht hij, die afschrikwekkende kleuren, die belachelijke grapjes. En daarna dat genadeloze avondoverzicht, die meelijwekkende grijns van de omroepster, de huilerige beginmuziek van het amusementsprogramma…”