Selecteer een pagina

[b]HERMAION CE 2006 Livius Werkvertaling pensum[/b]
Passages tussen ( ) geven een alternatieve vertaling of toelichting, die tussen [ ] geven aanvullingen ten opzichte van het Latijn, waardoor de leesbaarheid van de vertaling wordt vergroot. De paginanummering (pag. 9-10) correspondeert met die van de Latijnse tekst uit het Tekstboek.

[b]De grootste oorlog tegen de grootste vijand 21.1.1-4 (pag. 9-10)[/b]
In [dit] deel van mijn werk mag ik [wel] van tevoren zeggen, [iets] dat de meeste geschiedschrijvers in het begin van hun totale werk hebben beweerd, dat ik een oorlog [die] van alle die ooit gevoerd zijn het meest vermeldenswaardig [is], ga beschrijven, [de oorlog] die de Carthagers onder leiding van Hannibal met het Romeinse volk hebben gevoerd. Want noch zijn ook maar enige staten en vol-
5 ken [die] krachtiger [waren] door hulpmiddelen met elkaar in gewapend conflict gekomen, noch bezaten zelfs deze [staten en volken] ooit zoveel krachten of sterkte; en niet onbekende vaardigheden in de oorlog stelden zij tegenover elkaar, maar [vaardigheden] die zij hadden beproefd in de Eerste Punische Oorlog en zo wisselend was de krijgskans (fortuin van de oorlog) en [zo] hachelijk de strijd dat [degenen] die overwonnen het dichtst bij het gevaar zijn geweest. Ze streden zelfs bijna met grotere haatgevoelens dan krachten, (door-
10 dat) de Romeinen verontwaardigd (waren) omdat de overwonnenen uit eigen beweging de overwinnaars aanvielen, de Puniërs omdat ze meenden dat de over-wonnenen op hoogmoedige en hebzuchtige wijze overheerst waren. Het gerucht gaat zelfs dat Hannibal [als jongen] van ongeveer negen jaar, toen hij zijn vader Hamilcar, zoals kinderen dat kunnen (kinderlijk), vleide om meegenomen te worden naar Spanje, toen deze na het beëindigen van de oorlog in Afrika op het punt stond zijn leger daarheen over te brengen en een offer bracht, nadat hij naar het altaar was gebracht [en] de offers had aangeraakt,
15 een eed is afgenomen dat hij, zodra hij kon, een vijand zou zijn voor het Romeinse volk.

[b]Hamilcars wrok 21.1.5-2.2 (pag. 17)[/b]
Het verlies van Sicilië en Sardinië zat de man van geweldige fierheid dwars; [hij vond] namelijk dat zowel Sicilië door te snel wanhopen aan de situatie was afgestaan als Sardinië tijdens de opstand in Afrika door bedrog van de Romei-nen, nadat ze bovendien ook een schatting hadden opgelegd, was ingepikt. Door deze zorgen gekweld gedroeg hij zich zó in de oorlog in Afrika, die plaats-
20 vond meteen na de recente vrede met Rome, gedurende vijf jaar, vervolgens zó door in negen jaar in Spanje de Punische heerschappij uit te breiden, dat het duidelijk was dat hij (in zijn geest) zon op een grotere oorlog dan die hij voerde en dat, als hij langer had geleefd, de Puniërs onder leiding van Hamilcar het gewapend conflict naar Italië zouden hebben gebracht, dat ze onder aanvoering van Hannibal [naar Italië] hebben gebracht.

[b]De bergpas over 21.35.1-4 (pag. 46)[/b]
De volgende dag, toen de barbaren al minder energiek (verspreide) aanvallen deden, [werden] de troepen samengevoegd en de bergpas niet zonder schade, echter met groter verlies van lastdieren dan van mensen, overgetrokken. Van toen af deden de bergbewoners al in kleinere aantallen en meer op de wijze van een roofoverval dan van een oorlog (kleine) aanvallen, nu eens op de voor-
5 hoede, dan weer op de achterhoede, naargelang (of) het terrein de gelegenheid bood of [mensen die] vooruit [waren] gegaan of achtergebleven een (of andere) kans hadden gegeven. De olifanten werden weliswaar met grote vertraging over de smalle paden gedreven, maar verschaften, waar ze ook maar langs gingen, een veilige doortocht tegen de vijanden, omdat zij, [die] er niet aan gewend [waren], angst hadden om al te dicht te naderen. Op de negende dag bereikte men de kam van de Alpen, merendeels langs ongebaande paden en dwaalwegen, die (of) werden veroorzaakt door het bedrog van degenen die [hen] leid-
10 den of, waar men hen niet vertrouwde (geen vertrouwen in hen was), door het op goed geluk binnengaan van dalen door [mensen] die naar de weg raadden.

[b]Rust op de top 21.35.5-12 (pag. 46)[/b]
Twee dagen [werd er] op de bergkam gebivakkeerd en [werd er] rust gegeven aan de soldaten, [die] vermoeid [waren] door de inspanning en het vechten; een aantal lastdieren, die op de rotsen naar beneden waren gevallen, bereikte het kamp door de sporen van het leger te volgen. Terwijl ze [al] gedemoraliseerd waren door hun afkeer van zoveel ellende, voegde ook sneeuwval – het sterren-
15 beeld van de Plejaden ging namelijk al onder – er een geweldige schrik (voor hen) aan toe. Toen het leger, nadat er bij het eerste licht was opgebroken, langzaam oprukte door [een gebied dat] geheel met sneeuw [was] bedekt, en loomheid en wanhoop zichtbaar was op ieders gezicht, ging Hannibal voor de veldtekens uit en, nadat hij de soldaten halt had laten houden op een of andere uitloper van het gebergte, vanwaar er een uitzicht was tot in de verre omtrek (ver en wijd), toonde hij hun Italië en de aan de voet van het Alpengebergte
20 gelegen vlakten rondom de Po en [maakte duidelijk] dat ze op dat moment niet alleen over de muren van Italië, maar ook [over die] van de stad Rome klommen; het overige zou vlak [en] bergafwaarts zijn; met één of hoogstens een tweede gevecht zouden ze de burcht en hoofdstad van Italië in hun hand en macht hebben. Vervolgens begon het leger op te trekken, terwijl zelfs de vijanden al niets meer probeerden behalve kleine overvallen bij gelegenheid. De verdere (overige) tocht was veel moeilijker dan hij bij de beklimming was
25 geweest – aangezien het grootste deel van de Alpen aan de kant van Italië weliswaar korter, maar [dan ook] steiler is; want bijna de hele weg was steil, smal [en] glad, zodat ze zich niet konden weerhouden van uitglijden en [degenen] die een beetje aan het wankelen waren geraakt zich niet staande [konden] houden op hun (stand)plaats na een botsing en zij boven op elkaar en lastdieren op mensen neervielen.

[b]Bij gebrek aan dynamiet 21.37 (pag. 48)[/b]
Eindelijk, nadat lastdieren en mensen zinloos waren afgemat, [werd] er een
60 kamp op de bergrug opgeslagen, nadat met de grootste moeite (juist) voor dit doel een terrein was schoongemaakt; zoveel sneeuw moest [weg]gegraven en afgevoerd worden. Vervolgens, om de rots waarlangs als enige een weg kon zijn begaanbaar te maken, werden er soldaten aangevoerd en, omdat er steen [weg]gehakt moest worden, maakten ze, nadat in de omtrek enorme bomen waren geveld en van takken ontdaan, een geweldige stapel hout(en) en, toen er ook een windkracht, geschikt om vuur te maken, was ontstaan, staken ze die (van onderen) aan en maakten ze de gloeiende stenen poreus door er azijn
65 over te gieten. Zo legden zij de rots [die] verschroeid [was] door het vuur met ijzer[en werktuigen] open en verminderden de glooiing(en) door kleine bochten, zodat niet alleen de lastdieren, maar ook de olifanten naar beneden geleid konden worden. Vier dagen [zijn] doorgebracht rond de rots, waarbij de lastdieren bijna van honger waren omgekomen; want de toppen zijn zo goed als kaal en, als er iets te grazen is, bedekt de sneeuw [dat]. De lagere [delen] van het
70 dal hebben enige zonnige heuvels en beken dicht bij bossen en plaatsen [die] menselijke bewoning al meer waard [zijn]. Daar [werden] de lastdieren het gras in gestuurd en rust gegeven aan de mannen, [die] vermoeid [waren] door het aanleggen van de weg. Vandaar daalde men in drie dagen af naar de vlakte, terwijl zowel het terrein als het karakter van de omwonenden allengs vriendelijker werden.

[b]Wat stellen de Carthagers nou helemaal voor? 21.40.5-11 (p. 55)[/b]
50 ‘Om te voorkomen dat jullie niet op de hoogte zijn van het soort oorlog noch van de vijand: met diegenen moeten jullie strijden, soldaten, die jullie te land en ter zee in de vorige oorlog hebben overwonnen, van wie jullie gedurende twintig jaar schatting hebben geheven, van wie jullie als prijzen van de oorlog Sicilië en Sardinië hebben genomen. Dus zullen jullie en zij in deze strijd die moed hebben die overwinnaars en overwonnenen gewoonlijk hebben. Ook nu staan zij niet op het punt te strijden omdat zij durven, maar omdat het onver-
55 mijdelijk is, aangezien er van hen bijna meer zijn omgekomen dan er over zijn; tenzij jullie geloven dat degenen die, toen hun leger [nog] zonder verlies was, de strijd hebben geweigerd, na het verlies van twee derde deel van hun voetsoldaten en ruiters bij de oversteek van de Alpen, meer hoop hebben gekregen.
«Ja, maar het zijn er weliswaar weinig, maar sterk van lichaam en geest (geesten en lichamen), zodat nauwelijks enige macht hun sterkte(n) en kracht(en) kan verdragen.» Welnee, schimmen [zijn het], schaduwen van mensen, door hon-
60 ger, kou, vuil [en] viezigheid uitgeput, gekneusd en verzwakt tussen stenen en rotsen; daarbij [komen] aan de uiteinden bevroren ledematen, spieren stijf door de sneeuw, lichaamsdelen verschrompeld door de vorst, beschadigde en gebroken wapens, kreupele en zwakke paarden. Met deze ruiterij, met dit voetvolk staan jullie op het punt te strijden; de laatste resten van een vijand, niet een vijand hebben jullie [hier] en ik vrees niets meer dan dat iemand, wanneer
65 jullie gestreden hebben, van mening is dat de Alpen Hannibal hebben overwonnen. Maar zo hoorde het misschien, dat de goden zelf met een verdragen brekende aanvoerder en volk zonder enige menselijke hulp de oorlog beginnen en bijna voltooien [en] dat wij, die meteen na de goden gekrenkt zijn, de begonnen en bijna voltooide [oorlog] voltooien.’

[b]Pro patria 21.41.14-17 (pag. 57)[/b]
‘Niet om het bezit van Sicilië en Sardinië, waarom het eens te doen was, maar voor Italië moeten jullie strijden. En er is niet een ander leger achter ons (aan de rugkant), om, als wij niet overwinnen, de vijand te weerstaan en er zijn
120 geen andere Alpen om, terwijl zij die overtrekken, nieuwe verdedigingstroepen bijeen te kunnen brengen; hier moet weerstand geboden worden, soldaten, alsof wij voor de muren van Rome zouden strijden. Laat iedereen denken dat hij niet zijn eigen lichaam, maar zijn vrouw en kleine kinderen met de wapens beschermt; en laat hij niet alleen denken aan zijn persoonlijke zorgen, maar
125 steeds weer dit (in zijn geest) overwegen, dat senaat en volk van Rome op dit moment kijken naar onze handen: dat, zo(danig)als onze kracht en moed is geweest, zo(danig) hierna het lot van die [grote] stad en het Romeinse rijk zal zijn.’

[b]Roma delenda est? 21.43.5-10 (pag. 59)[/b]
‘Hier moeten jullie overwinnen of sterven, soldaten, waar jullie voor het eerst de vijand hebben ontmoet. En hetzelfde lot dat [jullie] de noodzaak tot strijden heeft opgelegd, stelt jullie, [als jullie] overwinnaars [zijn], (die) beloningen in het vooruitzicht, groter dan de mensen zelfs van de onsterfelijke goden gewoon
160 zijn te wensen. Als wij alleen maar van plan waren Sicilië en Sardinië, die aan onze ouders ontnomen zijn, door onze moed te heroveren, zouden de beloningen toch groot genoeg zijn; [maar] alles wat de Romeinen in zoveel triomfen verworven en opgehoopt hebben (bezitten), dat alles zal (staat op het punt) met bezitters en al (met zijn meesters zelf) van jullie (te) zijn; vooruit, grijp de wapens voor deze zo rijke beloning, met goede hulp van de goden. Al lang
165 genoeg hebben jullie bij het achternajagen van vee in de woeste bergen van Lusitanië en Celtiberië geen enkel loon voor zoveel inspanningen en gevaren van jullie gezien; het is eindelijk tijd dat jullie een overvloedige en rijke krijgsdienst verrichten en grote prijzen voor je moeite verdienen, nadat jullie zo’n lange weg over zoveel bergen en rivieren en [door] zoveel gewapende volken [heen] hebben afgelegd. Hier heeft het lot een einde van jullie inspanningen
170 gegeven; hier zal het [jullie] een waardige beloning geven na het uitdienen van je (dienst)tijd.

[ dit materiaal komt van Huiswerkvrij.com ]

[b]Wat stellen de Romeinen nou helemaal voor?21.43.11-18(p.59-60)[/b]
En denk niet dat van hoe grote reputatie de oorlog is, de overwinning [net] zo moeilijk zal zijn; vaak heeft ook een geminachte vijand een bloedige strijd geleverd en beroemde volken en koningen zijn door een zeer lichte doorslag (van de weegschaal) overwonnen. Want als deze ene glans van de naam ‘Romein’ is weggenomen, wat is dan [de reden] waarom zij met jullie te verge-lijken zijn?
175 Om [nog maar] te zwijgen van jullie twintigjarige krijgsdienst met die [bekende] moed, met dat [bekende] succes: vanaf de Zuilen van Hercules, vanaf de [Atlantische] Oceaan en de uiterste grenzen der aarde zijn jullie door zoveel zeer woeste volken van Spanje en Gallië heen overwinnend hier aangekomen; jullie zullen strijden met een rekrutenleger, dat nog deze zomer is afgeslacht, overwonnen [en] belegerd door de Galliërs, [dat] voor zijn aanvoerder nog
niet bekend [is] en zijn aanvoerder niet kent. Of moet ik mij, [die] in de veld-
180 heerstent van mijn vader, een zeer beroemd bevelhebber, bijna geboren [en] in ieder geval grootgebracht [ben], de bedwinger van Spanje en Gallië, eveneens de overwinnaar van niet alleen de Alpenvolkeren, maar [ook] – [iets] dat veel groter is – van de Alpen zelf, soms vergelijken met deze aanvoerder van zes maanden, die zijn eigen leger in de steek heeft gelaten (verlater van zijn eigen leger)? Als iemand hem, na de veldtekens te hebben weggenomen, vandaag de Puniërs en de Romeinen zou laten zien, ben ik er zeker van dat hij niet zal
185 weten van welk van beide legers hij de consul is. Ik acht dat niet gering, soldaten, dat er niemand van jullie is voor wiens ogen ik niet zelf vaak een of andere oorlogsdaad heb verricht, voor wie ik niet ook als toeschouwer en getuige van zijn moed zijn heldendaden, naar tijd(en) en plaats(en) opgetekend, zou kunnen vermelden. Met [mensen die] door mij duizendmaal geprezen en beloond [zijn], eerder leerling dan bevelhebber van jullie allen, zal ik mij in de slag bege-
190 ven tegen [mensen die] onderling onbekend [zijn] en [elkaar] niet kennen.

[b]En dan wij 21.44.1-7 (pag. 60)[/b]
Waarheen ik ook maar mijn ogen heb laten rondgaan, zie ik alles vol moed en kracht, (een) ervaren voetsolda(a)t[en], ruiters met en zonder teugels [rijdend] van de edelste volken, jullie, zeer trouwe en dappere bondgenoten, jullie, Carthagers, die zowel om het vaderland als om jullie zeer gerechtvaardigde
195 woede zullen strijden. Wij beginnen de oorlog en als aanvallers dalen wij af naar Italië en wij zullen des te stoutmoediger en dapperder strijden dan de vijand, naarmate de hoop groter [is en] de moed groter is van degene die de aanval inzet dan van degene die [hem] afweert. Bovendien worden de gemoederen aangevuurd en geprikkeld door ergernis [over] de onrechtvaardige behandeling [en] de vernedering. Voor de doodstraf hebben ze eerst de uitlevering geëist van mij als aanvoerder, daarna van jullie allemaal die Saguntum hadden aangevallen; ze waren van plan [jullie, als jullie] uitgeleverd [waren,] de ergste martelin-
200 gen aan te doen. [Dit] zeer wrede en trotse volk maakt alles zijn eigen [bezit] en [voorwerp] van zijn willekeur; het acht het billijk dat het [ons] het voorschrift oplegt met wie wij oorlog, met wie wij vrede [mogen] hebben. Het perkt ons in en sluit ons op binnen de grenzen van de bergen en de rivieren die wij niet mogen overschrijden, maar neemt d(i)e grenzen die het heeft gesteld, [zelf] niet in acht: «Steek de Ebro niet over; bemoei je niet met de Saguntijnen!» Ligt
205 Saguntum aan de Ebro? «Beweeg je nergens van je plaats!» Is het [nog] niet genoeg dat je [mij] mijn aloude provincies, Sicilië en Sardinië, hebt ontnomen? Je ontneemt [me] ook Spanje en, als ik daar vandaan ga (zal zijn gegaan), zul je naar Afrika oversteken. Maar … zul je oversteken? Ik zeg [dat je al] bent overgestoken! [Van] de twee consuls van dit jaar hebben ze er één naar Afrika, de
210 ander naar Spanje gestuurd. Nergens is iets voor ons overgelaten behalve wat wij met de wapens zullen opeisen (hebben opgeëist).’

[b]Te Cannae gekomen 22.44.1-4 (pag. 83)[/b]
De consuls, die, na de routes voldoende verkend te hebben, de Puniër[s ] volgden, sloegen, zodra men bij Cannae was gekomen en ze de Puniër[s ] in zicht hadden, twee kampen op, met ongeveer dezelfde tussenruimte als bij Gereo-nium, nadat zoals tevoren de troepen verdeeld waren. De rivier de Aufidus, die langs beide kampen stroomde, gaf de waterhalers niet zonder strijd toegang,
5 afhankelijk van ieders (eigen) mogelijkheid; vanuit het kleinste kamp echter, dat aan de overkant van de Aufidus opgeslagen was, [konden] de Romeinen vrijer water halen (haalden … water), omdat de verste oever geen bezetting van de vijanden had. Omdat Hannibal hoop had gekregen dat de consuls op een terrein dat geschapen was voor een gevecht van de ruiterij, het deel van zijn strijdkrachten waarmee hij onoverwinnelijk was, de gelegenheid tot strijden zouden geven, stelde hij zijn slaglinie op en daagde hij de vijanden uit door
10 charges van de Numidiërs.

[b]Flaminiaans of Fabiaans 22.44.5-7 (pag. 83)[/b]
Daarop werd het Romeinse kamp opnieuw in beroering gebracht door opstand van de soldaten en door tweedracht tussen de consuls, terwijl Paulus Varro de roekeloosheid van zowel Sempronius als Flaminius, Varro [Paulus] Fabius als misleidend voorbeeld voor bange en trage aanvoerders voor de voeten wierp en de laatstgenoemde goden en mensen tot getuigen riep dat er geen schuld
15 bij hem was aan het feit dat Hannibal reeds als het ware door verjaring bezit genomen had van Italië; dat hij aan handen en voeten gebonden was door zijn collega; dat het staal en de wapens werden ontnomen aan de woedende soldaten (en) die wilden vechten; de eerstgenoemde zei dat, als de aan een ondoordachte en onvoorzichtige strijd prijsgegeven en overgeleverde legioenen iets zou overkomen, híj vrij van alle schuld, [maar] deelachtig aan iedere uitkomst zou zijn; hij [Varro] moest erop toezien dat bij (voor) wie de tong rap en onbe-
20 zonnen [was], de handen even sterk in de strijd zouden zijn.

[b]Afstijgen 22.49.1-5 (pag. 89)[/b]
Aan de andere kant van het gevecht ging Paulus, hoewel hij meteen in het begin van de strijd door een slingersteen zwaar gewond was, toch (èn) vaak met dicht opeengedrongen [gelederen] Hannibal tegemoet en hernieuwde op een aantal plaatsen de strijd, terwijl Romeinse ruiters hem beschermden [en] tenslotte hun paarden opgaven, omdat de consul zelfs de krachten ontbraken om zijn
5 paard te besturen. Men zegt dat Hannibal toen, tegen iemand die berichtte dat de consul de ruiters had laten afstijgen, gezegd heeft: ‘Wat zou ik liever willen dat hij mij [hen] geboeid zou overleveren.’ Er was een gevecht te voet van de ruiters, zo(danig)als wanneer de overwinning van de vijanden niet meer twijfelachtig is, waarbij de overwonnenen liever op hun standplaats wilden sterven dan vluchten, de overwinnaars, [die] woedend [waren] op degenen die de overwinning vertraagden, degenen doodden die ze niet op de vlucht konden
10 drijven. Toch dreven ze hen op de vlucht, toen er nog maar weinigen over waren (en) [die] uitgeput [waren] door de inspanning en hun verwondingen.

[b]Virtus van een stervende consul 22.49.5-11 (pag. 90)[/b]
Daarop werden allen uiteengejaagd en wie [dat] konden, zochten hun paarden weer op om te vluchten (voor de vlucht). Toen de krijgstribuun Gnaeus Lentulus, voorbijrijdend op zijn paard, de consul, overdekt met bloed, op een rotsblok had zien zitten, zei hij: ‘Lucius Aemilius, naar wie als enige de goden behoren om te zien als onschuldig aan (de schuld van) de nederlaag van van-
15 daag, neem dit paard, zolang (én) u [nog] enige (iets van) krachten over hebt en ik als metgezel u kan meenemen en beschermen. Maak dit gevecht niet ramp-zalig door de dood van een consul; ook zonder dit zijn er voldoende tranen en verdriet.’ Daarop [zei] de consul: ‘Jíj in ieder geval, Gnaeus Cornelius, wees geprezen om je moed; maar pas op dat je niet door [mij] voor niets te beklagen de geringe tijd om uit de handen van de vijanden te ontsnappen verspilt. Ga weg, bericht in het openbaar aan de senatoren dat ze de stad Rome moeten
20 versterken en, voordat de overwinnende vijand aankomt, met verdedigingstroepen beveiligen; [bericht] persoonlijk aan Quintus Fabius dat Lucius Aemilius zijn voorschriften indachtig (én) tot nu toe heeft geleefd èn sterft. Sta mij toe temidden van deze slachting van mijn soldaten de laatste adem uit te blazen, om te voorkomen dat ik óf opnieuw beklaagde ben op grond van mijn consulaat óf optreed als aanklager van mijn collega om met een aanklacht
25 tegen een ander mijn onschuld te beschermen.’

[b]De overwinning benutten 22.51.1-4 (pag. 95)[/b]
Toen de anderen, zich verdringend om de overwinnaar Hannibal, [hem] feliciteerden en [hem] aanraadden om, na het ten einde brengen van zo’n grote oorlog, wat er over was van de dag en de volgende nacht zowel zelf rust (voor zich) te nemen als [die] aan de vermoeide soldaten te geven, zei Maharbal, de commandant van de ruiters, van mening dat er allerminst getreuzeld moest wor-
5 den: ‘Welnee, opdat jij weet wat in dit gevecht gedaan is: op de vijfde dag zul je als overwinnaar op het Capitool dineren. Volg [mij]; ik zal vooruitgaan met de ruiter[s ], zodat ze eerder weten dat [je] bent gekomen dan dat [je] zult komen.’ Hannibal scheen de zaak te verheugend en te groot om die onmiddellijk (met zijn geest) te kunnen bevatten. Dus zei hij dat hij de goede wil van Maharbal prees, [maar] dat er om het plan te overwegen tijd nodig was. Toen [zei] Mahar-bal: ‘Ongetwijfeld hebben de goden niet alles aan dezelfde gegeven. Jij weet te
10 overwinnen, Hannibal; je weet niet je overwinning te gebruiken.’ Algemeen wordt geloofd dat het uitstel van die dag de (tot) redding is geweest voor de stad en het rijk.

[b]Waar blijf je nou Hanno? 23.12.2-7 (pag. 101)[/b]
Daarna voegde hij er met woorden aan toe, opdat het een aanwijzing voor een des te grotere nederlaag zou zijn, dat niemand behalve een ridder, en zelfs van hen [alleen] de aanzienlijksten, dit onderscheidingsteken droegen. De hoofd-
50 zaak van zijn redevoering was dat Hannibal, naarmate hij dichter bij de verwachting om de oorlog te beëindigen was, des te meer met iedere hulp geholpen moest worden; de oorlog werd immers ver van huis gevoerd, midden in het land van de vijanden; een grote hoeveelheid koren [en] geld werd verbruikt en zoveel veldslagen hadden weliswaar de legers van de vijanden vernietigd, maar ook de troepen van de overwinnaar met een zeker deel verminderd; er moest dus aanvulling gestuurd worden er moest geld voor soldij en koren gestuurd worden aan de soldaten die zich zo verdienstelijk gemaakt hadden voor de
55 Punische natie.
Terwijl meteen na deze woorden van Mago allen verheugd waren, zei Himilco, een man van de partij van de Barcini, die meende dat het de gelegenheid was om Hanno te honen: ‘En, Hanno? Heb je nog steeds spijt van het ondernemen van de oorlog tegen de Romeinen? Beveel dat Hannibal wordt uitgeleverd;
60 verbied dat in zo’n grote voorspoed dank wordt betuigd aan de onsterfelijke goden; laten wij een Romeinse senator horen in het senaatsgebouw van de Carthagers.’

[b]Ik wil de pret niet drukken, maar … 23.12.8-13.5 (pag. 101-2))[/b]
Toen [zei] Hanno: ‘Ik zou vandaag gezwegen hebben, heren senatoren, om in de gemeenschappelijke blijdschap van allen niet iets te zeggen dat minder verheugend zou zijn; [maar] als ik nu, nu de senator [mij] vraagt of ik nog steeds spijt heb van het ondernemen van de oorlog tegen de Romeinen, niet zou ant-
65 woorden, dan zou ik wel eens óf hoogmoedig óf onderdanig kunnen lijken, waarvan het ene kenmerkend is voor een man die andermans vrijheid vergeet, het andere [voor een man die] zijn eigen [vrijheid vergeet]. Laat ik Himilco antwoorden,’ zei hij, ‘dat ik niet ben opgehouden spijt te hebben van de oorlog en dat ik niet eerder zal ophouden jullie onoverwinnelijke bevelhebber te kritiseren dan ik de oorlog beëindigd zal hebben gezien op enigszins (enige) draaglijke voorwaarde[n]; en aan het verlangen naar de oude vrede zal voor mij niets
70 anders (geen enkele andere zaak) dan een nieuwe vrede een einde maken. Dus die dingen waarop Mago zoëven heeft gepocht zijn voor Himilco en Hannibals andere handlangers al verheugend: voor mij kunnen ze verheugend zijn, omdat een succes in de oorlog, als wij gebruik willen maken van de fortuin, ons een gunstiger vrede zal geven; want als wij dit moment voorbij laten gaan waarop wij eerder kunnen schijnen de vrede te dicteren dan te aanvaarden, vrees ik dat
75 voor ons ook deze vreugde doorschiet en op niets uitloopt. Wat voor [vreugde] is dat echter ook nu? «Ik heb de legers van de vijanden gedood; stuur mij soldaten.» Wat anders zou je vragen, als je overwonnen was? «Ik heb twee kampen van de vijanden ingenomen, vol buit en voedselvoorraden natuurlijk; geef [mij] koren en geld.» Wat anders zou je vragen, als je uitgeplunderd, als je van je kamp beroofd was? En, om me niet zelf over alles te verwonderen – want ook ik,
80 omdat ik Himilco heb geantwoord, heb het volste recht te ondervragen – zou ik willen dat óf Himilco óf Mago antwoordt, nu er bij Cannae gestreden is tot de totale vernietiging van de Romeinse heerschappij en het vaststaat dat heel Italië in opstand is, ten eerste, of er ook maar één volk met Latijns burgerrecht naar ons is overgelopen, ten tweede, of er ook maar één man uit de vijfendertig dis-
85 tricten naar Hannibal is gedeserteerd.’ Toen Mago elk van beide had ontkend, zei hij: ‘Van de vijanden is er dus in ieder geval nog teveel over. Maar ik zou wel eens willen weten wat voor moreel of wat voor hoop die menigte heeft.’ Toen Mago zei dat niet te weten, zei hij: ‘Niets is gemakkelijker om te weten. Hebben de Romeinen ook maar enige gezanten naar Hannibal gestuurd aangaande vrede? Kortom, is er aan jullie bericht dat er in Rome ook maar enige melding
90 gemaakt is van vrede?’ Toen hij ook dit had ontkend, zei hij: ‘Dus hebben wij [nog net] zo’n volledige oorlog als wij hadden op de dag dat Hannibal naar Italië is overgetrokken. Wij zijn er merendeels nog die ons kunnen herinneren hoe wisselend de overwinning in de vorige oorlog is geweest. Nooit leek onze positie te land en ter zee voorspoediger dan hij was vóór het consulaat van Gaius Lutatius en Aulus Postumius; tijdens het consulaat van Lutatius en
95 Postumius zijn wij beslissend verslagen bij de Aegatische eilanden. Maar als, wat god verhoede (een (zodanig) voorteken dat de goden mogen afwenden), het lot ook nu dit iets verandert (zal hebben veranderd), hopen jullie dan, wanneer wij overwonnen zullen worden, op een vrede die niemand [ons] nu, wanneer wij overwinnen, aanbiedt? Als iemand mij zal raadplegen over hetzij vrede aanbieden aan de vijanden, hetzij [die] aanvaarden, dan weet ík wat ik als mijn mening zal geven; als jullie deze dingen die Mago eist in bespreking brengen,
100 vind ik dat dat het niet nodig is dat ze aan overwinnaars worden gestuurd en ben ik van oordeel dat ze [nog] veel minder gestuurd moeten worden aan degenen die ons misleiden met valse en ijdele hoop.’

[b]Tandenknarsend 30.20.1-6 (pag. 122)[/b]
Men zegt dat hij tandenknarsend en zuchtend en nauwelijks zijn tranen bedwingend de woorden van de gezanten heeft aangehoord. Nadat de bevelen waren bekendgemaakt, zei hij: ‘Niet meer in bedekte termen, maar openlijk roepen zij [mij] terug die door te verbieden aanvulling en geld te zenden [mij] allang [probeerden] terug [te] halen (haalden). Niet het Romeinse volk, dat zo vaak afgeslacht en op de vlucht gejaagd is, heeft Hannibal dus overwonnen,
50 maar de Carthaagse senaat door laster en afgunst; en over deze schande van mijn terugkeer zal niet zozeer Publius Scipio juichen en zich op de borst slaan als Hanno, die ons huis, omdat hij het door iets anders (een andere zaak) niet kon, door de ineenstorting van Carthago heeft neergedrukt.’ Omdat hij juist dit (in zijn geest) al voorvoelde, had hij van tevoren schepen in gereedheid gebracht. Dus nadat hij de nutteloze massa van soldaten onder de schijn van
55 garnizoen had uitgezonden naar de weinige steden van Bruttium die meer door vrees dan door trouw [nog] in het gareel werden gehouden, zette hij wat er aan (van) krachtige troepen in het leger was over naar Afrika, nadat hij velen van Italische afkomst, omdat ze, toen ze weigerden mee te (zullen) gaan naar Afrika, waren uitgeweken naar het heiligdom van Iuno Lacinia, [dat] tot die dag ongeschonden [was], in de tempel zelf schandelijk had gedood.

[ dit materiaal komt van Huiswerkvrij.com ]

[b]O, had ik maar … 30.20.6-9 (pag. 122)[/b]
60 Men zegt dat zelden iemand anders die zijn vaderland wegens ballingschap verliet, zo bedroefd is vertrokken als Hannibal, toen hij wegging uit het land van de vijanden; dat hij vaak heeft omgekeken naar de kusten van Italië en, terwijl hij goden en mensen beschuldigde, ook zichzelf en zijn eigen hoofd (van hemzelf) heeft vervloekt, omdat hij niet meteen na de overwinning bij Cannae de met bloed bevlekte solda(a)t[en] naar Rome had geleid; Scipio had het
65 gewaagd naar Carthago te gaan, die als consul de Punische vijand in Italië niet had gezien: [maar] hij was, nadat hij honderdduizend gewapenden bij het Trasumeense meer [en] bij Cannae had gedood, rondom Casilinum en Cumae en Nola oud [en zwak] geworden. Onder deze beschuldigingen en klachten (Deze dingen beschuldigend en klagend) is hij uit zijn langdurige bezit van Italië weggehaald.

[b]Als een vader 26.50.1-9 (pag. 160)[/b]
Vervolgens werd er door de soldaten als gevangene een volwassen meisje bij hem gebracht, van zo’n uitzonderlijke schoonheid dat ze, waar ze ook maar ging, aller ogen [naar zich] toetrok. Toen Scipio informeerde naar haar vaderland en haar ouders, vernam hij onder andere dat ze verloofd was met een vorst
55 van de Celtiberiërs; de jongeman heette (had de naam) Allucius. Nadat hij dus onmiddellijk haar ouders en verloofde van huis had ontboden [en] toen hij intussen hoorde dat hij smoorverliefd was op zijn verloofde, sprak hij hem, zodra hij was gekomen, in zorgvuldiger bewoordingen dan haar ouders toe.
‘Ik spreek [jou] aan,’ zei hij, ‘als jongeman tot jongeman, opdat er des te minder verlegenheid in dit gesprek tussen ons is. Ik, toen jouw verloofde, na gevangen-
60 genomen te zijn door onze soldaten, bij mij was gebracht en ik hoorde dat zij jou na aan het hart lag en haar schoonheid [dat] geloofwaardig maakte, omdat ikzelf, als ik zou mogen genieten van het vermaak van de jeugd, vooral bij een rechtschapen en wettige liefde, en staatszaken mijn (onze) geest niet in beslag hadden genomen, zou willen dat mij vergeving werd geschonken, als ik al te hartstochtelijk van mijn verloofde zou houden, steun jouw liefde, van wie ik [de liefde] kan [steunen]. Jouw verloofde is bij mij met hetzelfde respect behandeld
65 als bij jouw schoonouders, (en) haar ouders; ze is voor jou bewaard om als een ongeschonden en mij en jou waardig geschenk aan jou te kunnen worden gegeven. Deze ene beloning beding ik voor dit geschenk: wees een vriend voor het Romeinse volk en, als je gelooft dat ik een goed man ben, zodanig als deze volkeren al eerder mijn vader en oom kenden, weet dat er velen gelijk aan ons in de Romeinse burgergemeenschap zijn en dat er vandaag [de dag] geen enkel
70 volk op aarde genoemd kan worden waarvan je minder [graag] wilt dat het voor jou en de jouwen een vijand of liever wilt dat het een vriend is.’

[b]Scipio’s huwelijksgeschenk 26.50.10-14 (pag. 161)[/b]
Toen de jongeman, tegelijk door verlegenheid en vreugde overweldigd, terwijl hij de rechterhand van Scipio vasthield, alle goden aanriep om het hem te vergelden uit zijn naam (in plaats van hem), omdat hijzelf bij lange na niet [daartoe] voldoende mogelijkheid had in verhouding tot zijn eigen gevoelens en zijn [Scipio’s] verdienste jegens hem, [zijn] vervolgens de ouders en verwanten van het meisje geroepen; dezen, aangezien het meisje zonder betaling aan hen
75 werd teruggegeven, voor het vrijkopen van wie ze een tamelijk groot gewicht aan goud hadden meegebracht, begonnen Scipio te smeken om dat van hen als geschenk aan te nemen, waarbij ze verzekerden dat bij hen de dank daarvoor (voor die zaak) niet minder [groot] zou zijn dan hij was voor het ongeschonden teruggeven van het meisje. Nadat Scipio, omdat ze het zo dringend vroegen, beloofd had dat hij het zou aannemen, liet hij het voor zijn voeten neerleggen
80 en, nadat hij Allucius bij zich had geroepen, zei hij: ‘Boven [op] de bruidsschat die je op het punt staat van je schoonvader te ontvangen, zullen deze bruidsgeschenken voor jou van mij (erbij) komen’ en hij verzocht hem het goud te nemen en als het zijne te beschouwen (voor zich te houden). Nadat hij, verheugd over deze geschenken en eerbewijzen, naar huis was weggezonden, overstelpte hij zijn landgenoten met verdiende lofprijzingen voor Scipio: [hij zei] dat er een jongeman was gekomen, zeer veel lijkend op de goden, die alles overwon, niet alleen met wapens, maar ook met vriendelijkheid en weldaden. Dus nadat hij een lichting had gehouden onder zijn onderdanen, keerde hij
85 met veertienhonderd uitgelezen ruiters binnen enkele dagen naar Scipio terug.

[b]Iedereen voor de wet gelijk 38.50.4-9 (pag. 165)[/b]
Daarna werd iedere vermelding van en herinnering aan dat geschil weggevaagd door een conflict, groter en met een groter en beroemder man ontstaan. Publius Scipio Africanus werd, zoals Valerius Antias schrijft (zegsman is), door twee [mannen met de naam] Quintus Petillius voor het gerecht gedaagd. Dit legde men uit al naargelang ieders karakter was. Sommigen kritiseerden niet de
5 volkstribunen, maar de hele gemeenschap [dat] die dit kon toestaan: de twee grootste steden ter wereld waren bijna op één [en hetzelfde] tijdstip ondankbaar jegens hun leiders bevonden, [waarbij] Rome ondankbaarder [was], in zoverre dat het overwonnen Carthago de overwonnen Hannibal in ballingschap had gedreven, [maar] het overwinnende Rome de overwinnende Africanus zou verdrijven. Anderen [zeiden] dat geen enkele burger zoveel boven [de rest] uit behoort te steken dat hij niet volgens de wetten kan worden ondervraagd; niets
10 was zo typerend voor het gelijk verdelen van de vrijheid als [het feit] dat juist de machtigsten terecht konden staan. Wat kon er nu veilig aan ook maar iemand overgelaten worden (werd er … overgelaten), laat staan de hoogste macht in de staat, als er geen rekenschap hoefde te worden afgelegd? Tegen degene die gelijk recht niet kon verdragen, was dwang niet ongerechtvaardigd.

[b]Vrijsprekende daden 38.50.10-12 (pag. 166)[/b]
Deze dingen [werden] druk besproken, totdat de dag van het proces was geko-
15 men. En níemand anders daarvóór en ook de grote Scipio zelf niet, als consul of censor, is door een grotere menigte van alle[rlei] soort mensen naar het forum begeleid dan hij als beklaagde op die dag. Toen hem verzocht werd zijn zaak te bepleiten, begon hij zonder enige vermelding van de aanklachten zo’n verheven redevoering over de door hem verrichte daden, dat men het er wel over eens was dat niemand ooit (noch) beter of (noch) meer in overeenstemming
20 met de waarheid was geprezen. Want ze werden door hem genoemd met dezelfde geest[drift] en bekwaamheid als waarmee ze verricht waren en er was geen afkeer van de toehoorders, omdat ze werden vermeld met het oog op het gevaar [dat hij liep], niet tot zijn roem.

[b]Honores 38.51.6-11 (pag. 167)[/b]
40 Toen die [dag van het proces] was gekomen, namen de tribunen bij het eerste licht plaats op de rostra. Nadat de beklaagde was opgeroepen, ging hij met een grote stoet vrienden en cliënten midden door de vergadering naar de voet van de rostra en, nadat er stilte was ontstaan, zei hij: ‘Op deze dag, volkstribunen en jullie, burgers van Rome, heb ik met Hannibal en de Carthagers in een geregelde veldslag in Afrika goed en succesvol gestreden. Dus, omdat het juist is dat
45 vandaag van processen en geschillen wordt afgezien, zal ik hiervandaan dadelijk naar het Capitool gaan om Iuppiter Optimus Maximus en Iuno en Minerva en de andere goden die het Capitool en de burcht beschermen te groeten en hen danken, omdat ze mij, zowel juist op deze dag als vaak bij andere gelegenheden het inzicht en de mogelijkheid hebben gegeven om het staatsbelang op uitstekende wijze te behartigen. Ook [degenen] van jullie die dat schikt, burgers
50 van Rome, ga met mij mee en bid de goden dat jullie leiders mogen hebben, gelijk aan mij, zo waar als jullie vanaf mijn zeventien[de] jaar tot mijn ouderdom altijd mijn leeftijd voor zijn geweest met jullie ereambten [en] ík ben vooruitgelopen op jullie ereambten door daden te verrichten.’

[b]Ondankbaar vaderland 38.53 (pag. 169-70)[/b]
105 Aan zijn besluit voegde hij een verontwaardigde reactie toe: ‘Zal aan jullie voeten, tribunen, de grote bedwinger van Afrika, Scipio, staan? Heeft hij daarom vier zeer beroemde aanvoerders van de Puniërs in Spanje, vier legers verdreven [en] op de vlucht gejaagd, heeft hij daarom Syphax gevangen genomen, Hannibal verslagen, Carthago schatplichtig aan ons gemaakt, Antiochus – want Lucius Scipio aanvaardt zijn broer als deelgenoot in deze roem – naar de overkant van de bergruggen van de Taurus verwijderd, opdat hij het onderspit zou
110 delven tegen twee Petillii [en] jullie naar een overwinning op Publius Africanus zouden streven? Zullen door geen verdiensten van henzelf, door geen eerbewijzen van jullie beroemde mannen ooit een veilige en als het ware heilige burcht bereiken, waar hun ouderdom, zo niet eerbiedwaardig, [dan toch] tenminste ongeschonden tot rust kan komen? Zowel zijn besluit als de [daaraan] toegevoegde redevoering maakte niet alleen indruk op de anderen, maar ook op de aanklagers zelf en ze zeiden dat ze zouden overwegen wat tot hun recht en
115 plicht behoorde. Vervolgens begon men een senaatszitting te houden, nadat de volksvergadering ontbonden was. Daar werd door de hele vergadering, vooral door de oud-consuls en senioren, buitengewone dank betuigd aan Tiberius Gracchus, omdat hij het staatsbelang had gesteld boven zijn privé-ruzies, en
de Petillii zijn bestookt met verwijten, dat ze hadden willen schitteren door af-gunst op een ander en streefden naar buit uit een triomf over Africanus. Daarna
120 was er stilte aangaande Africanus; hij bracht zijn leven door in Liternum zonder verlangen naar de stad. Men zegt dat hij stervend bevolen heeft hem op het platteland, juist op die plaats te begraven en daar zijn [graf]monument te bouwen, om te voorkomen dat hij een begrafenis in een ondankbaar vaderland zou krijgen. [Hij was] een gedenkwaardig man, meer echter door zijn bekwaamheden in de oorlog dan in vredestijd (van vrede); het eerste deel van zijn leven was gedenkwaardiger dan het laatste, omdat in zijn jeugd voortdurend oorlogen
125 [werden] gevoerd; met zijn ouderdom verwelkten ook zijn daden en zijn talent werd geen voedsel verschaft. Wat [was] [vergeleken] bij zijn eerste consulaat zijn tweede, zelfs al zou je er zijn censorschap aan toevoegen? Wat [was] zijn onderbevelhebberschap in Asia, zowel nutteloos door zijn zwakke gezondheid als ontsierd door het ongeluk van zijn zoon en na zijn terugkeer door de noodzaak (of) een proces te ondergaan of dat tegelijk met het vaderland in de steek te laten? Hij heeft echter in het bijzonder de uitzonderlijke roem behaald van
130 het beëindigen van de Punische Oorlog, de grootste en gevaarlijkste die de Romeinen hebben gevoerd.

[b]‘Gezworen vijand’ 35.19 (pag. 173-4)[/b]
‘Mijn vader Hamilcar,’ zei hij, ‘Antiochus, nam mij, [nog] heel klein, toen hij een offer bracht, nadat ik naar het altaar was gebracht, een eed af dat ik nooit een vriend zou zijn van het Romeinse volk. Onder deze (krijgs)eed heb ik zesendertig jaar krijgsdienst verricht, deze heeft mij in vrede[stijd] uit mijn vaderland
10 verdreven, deze heeft mij, verbannen uit mijn vaderland, naar uw paleis gebracht; met deze als leider zal ik, als u mijn verwachting teleurstelt (zult hebben teleurgesteld), [daarheen] komen waar ik zal weten dat er ook maar [strijd] krachten, (waar) dat er wapens zijn, op de hele aarde zoekend naar enige vijanden van (voor) de Romeinen. Dus als sommigen van de uwen door beschuldigingen tegen mij bij u [in aanzien] wensen te groeien, laten ze dan ander materiaal zoeken om te groeien ten koste van mij. Ik haat [de Romeinen] en de Romeinen haten mij (ik ben de Romeinen tot haat). Dat ik dit naar waarheid
15 zeg, [daarvan] zijn mijn vader Hamilcar en de goden getuigen. Daarom, wanneer u gaat denken over een oorlog tegen de Romeinen, rekent u dan Hannibal tot uw voornaamste vrienden: [maar] als ook maar iets (enige zaak) u tot vrede zal bewegen, zoekt u dan voor dat plan een ander om mee te beraadslagen.’ Zo’n toespraak maakte niet alleen indruk op de koning, maar verzoende hem ook met Hannibal. Uit de krijgsraad ging men met die conclusie (zo) uiteen dat er oorlog zou worden gevoerd.

[b]Vlucht in de dood 39.51 (pag. 179-80)[/b]
20 Titus Quinctius Flamininus kwam als gezant bij koning Prusias, die zowel het feit dat hij Hannibal had opgenomen na de vlucht van Antiochus als dat hij een oorlog was begonnen tegen Eumenes verdacht maakte bij de Romeinen. Daar, hetzij omdat Prusias door Flamininus onder andere was verweten dat een man [die] van allen die leefden het Romeinse volk het meest vijandig [was], bij hem was, [een man] die eerst zijn vaderland, daarna, toen de macht daarvan gebro-
25 ken was, bij (voor) koning Antiochus de aanstichter van een oorlog tegen het Romeinse volk was geweest, hetzij omdat Prusias zelf, om de aanwezige Flami-ninus en de Romeinen een plezier te doen, uit zichzelf het plan heeft opgevat om hem te doden of in [hun] macht over te leveren, werden meteen na het eerste gesprek met Flamininus onmiddellijk soldaten gezonden om Hannibals huis te bewaken. Hannibal had altijd [al] zo’n levenseinde (in zijn geest) voor-
30 zien, zowel omdat hij de onverzoenlijke haat van de Romeinen tegen hem zag als omdat hij bepaald niet vertrouwde op het woord van koningen.
Hij had de onstandvastigheid van Prusias echter ook ondervonden; ook was hij geschrokken van de komst van Flamininus als noodlottig voor hemzelf. Om altijd voor alle bedreigingen van alle kanten een (of andere) veilige vluchtweg voorbereid te hebben, had hij zeven uitgangen uit zijn huis gemaakt, sommige daarvan verborgen, om te voorkomen dat ze met een bewaking werden afgezet.
35 Maar het drukkende gezag van koningen maakt [dat] niets ononderzocht [blijft] waarvan ze willen dat het nagespeurd wordt. Men heeft de omtrek van het hele huis zó met wachtposten omringd dat niemand eruit (daarvandaan) kon ontsnappen. Hannibal, nadat er bericht was dat er soldaten van de koning in het voorportaal waren, probeerde via een achterdeur, die het meest afgelegen [was] en over de meest verborgen uitgang beschikte, te vluchten, [maar] toen hij merkte dat ook deze door de toeloop van soldaten was geblokkeerd en dat alles
40 in het rond was afgesloten door het uitzetten van wachtposten, vroeg hij om het vergif dat hij ver van tevoren (veel eerder) klaar had liggen (voorbereid had) voor zulke gevallen. ‘Laten wij’ zei hij, ‘het Romeinse volk bevrijden van zijn langdurige zorg, aangezien ze het [te] lang vinden te wachten op de dood van een oude man. Noch een grote, noch een vermeldenswaardige overwinning zal Flamininus behalen op een ongewapend en verraden [man]. Hoezeer het
45 karakter van het Romeinse volk wel is veranderd, [daarvan] zal deze dag zelfs tot bewijs dienen (zijn). De vaders van dezen hebben koning Pyrrhus, een gewapende vijand, die een leger in Italië had, (van tevoren) gewaarschuwd (om) op zijn hoede te zijn voor vergif; dezen hebben als gezant een oud-consul gestuurd om bij (voor) Prusias de aanstichter te zijn van het door een misdaad doden van een gast.’ Daarna, het hoofd en het rijk van Prusias vervloekend en de goden van het gastrecht als getuigen aanroepend van het door hem breken
50 van zijn woord, dronk hij de beker leeg. Dit was het levenseinde van Hannibal.