1 Lenin en Hitler, de route naar de macht
1.1 Van Rusland naar Sovjetunie
1914 Rusland: onderontwikkeld, dictatoriaal geregeerd door tsaar (parlement, Doema, had niets te zeggen).
1917 febr. Volksopstand in St. Petersburg
mrt. Tsaar Nicolaas II treedt af Voorlopige Regering o.l.v. Kerenski wil
Rusland veranderen in parlementaire democratie.
apr. Lenin keert terug uit ballingschap
okt. Communistische revolutionairen o.l.v. Lenin grijpen de macht, willen niet doorvechten tegen Duitsers maar aandacht besteden aan Rusland zelf.
Lenin was aanhanger van ideeën van Duitser Karl Marx:
– Ellende wordt veroorzaakt door kapitalisme (klassenstrijd). Goede samenleving ontstaat als productiemiddelen gemeenschappelijk worden (kan gebeuren door revolutie van fabrieksarbeiders) en kapitalisme vernietigd is.
nov. Lenin en bolsjewieken kregen slechts 25% van de stemmen Lenin ontbond vergadering en verbood democratische verkiezingen. Bolsjewieken behielden macht d.m.v. onderdrukking en terreur (geheime politie).
Lenin wilde voor betere economie zorgen.
1918-1920 Burgeroorlog tussen roden (aanhangers van Lenin) en witten (tegenstanders van Lenin) Rode Leger o.l.v. Trotski wint ondanks buitenlandse steun van witten.
Geallieerden boos op Rusland vanwege:
– stoppen met oorlog tegen Duitsland
– eenzijdige vredessluiting (Vrede van Brest Litowsk): Rusland staat delen van grondgebied af (Baltische staten, Polen, Finland)
bang voor infectie van revolutie, omdat ook in eigen land veel mensen sympathie hadden voor marxisme.
Rusland ‘Sovjetunie’, vereniging van sovjetlanden waar ieder land zich bij aan kon sluiten.
1921 Hongersnood; miljoenen doden.
Lenin: tijd voor adempauze; vertraging tempo ontkapitalisering.
Nieuwe Economische Politiek:
– fabrieken en banken zijn staatseigendom
– grootgrondbezit werd onder kleine boeren verdeeld staat bepaalde hoe/wat geproduceerd werd
– boeren mochten eigen producten verhandelen en kleine bedrijfjes mochten zonder staatsbemoeienis hun gang gaan
– betrekkelijke vrijheid burgers. Kunstenaars en schrijvers genoten complete vrijheid, maar politieke macht bleef in handen van bolsjewieken. Genomen besluiten waren niet meer discutabel.
1924 † Lenin. Leider bolsjewieken: Trotski of Stalin?
1928 Stalin aan de macht (had tegenstanders, o.a. Trotski, uitgeschakeld en de voor hem gunstige mensen hoge posities laten bekleden) Sovjetunie moet als communistisch bolwerk westerse landen voorbijstreven.
Industrialisatie (boeren moeten zorgen voor goedkoop voedsel lage lonen exportproducten leveren kapitaal op) m.b.v. Planeconomie; Gosplan ( wenselijke/mogelijke industriele groei in 5 jr., waarbij zware industrie voorrang krijgt).
Arbeiders werkten ontzettend hard en veel maar kregen weinig betaald en hadden weinig/geen rechten. Propaganda: ‘we zijn bezig met een heroïsch karwei’.
Het eerste vijfjarenplan leverde weinig resultaat op, maar daarna ging het beter en werd de basis gelegd voor sterke industrie in Sovjetunie Sovjetunie kon uitgroeien tot grote mogendheid.
Stalin stopte met NEP omdat boeren niet goed mee wilden werken Collectivisatie: grond is van iedereen en dus van de staat.
– kolchozen: collectieve boerderijen waarin boeren gezamelijk grond bewerkten en beheerden. Staat dwong tot leveranties van producten.
– sovchozen: staatsboerderijen.
Collectivisatie ontwrichtte de landbouw voor lange tijd en ging gepaard met terreur (concentratiekampen ten oosten van de Oeral; mensen moesten als onderdeel van de straf onbetaald zwaar werk verrichten).
Hongersnood ontstond doordat koelakken (rijke boeren met -veel- knechten in dienst) weigerden in te zaaien en vee te slachten. Stalin wilde niet toegeven situatie verergerde miljoenen mensen stierven in de jaren ’30 aan hongersnood.
1.2 Duitsland van democratie naar dictatuur
1918 Duitsland: geïndustrialiseerd land, keizerrijk met parlement (weinig macht), grote verliezer en hoofdschuldige W.O.I. Revolutiepogingen (tegen kapitalisme) werden door leger neergeslagen.
Duitsland ‘Republiek van Weimar’
– probeerde verplichtingen van Verdrag van Versailles na te komen en goede betrekkingen op te bouwen met vroegere vijanden; Engeland en Frankrijk.
1926 Duitsland wordt toegelaten tot Volkenbond
1929 Economische crisis in VS en dus ook in Europa 3x zoveel werklozen in Duitsland als voorheen.
Crisis kon niet goed bestreden worden weinig vertrouwen en respect voor/in parlementair systeem.
1919-1933: 20 kabinetswisselingen.
Opkomst Hitler:
– bestrijding werkloosheid
– Duitsland raszuiver + sterk land
– negeren van Verdrag van Versailles
Hitler, leider NSDAP, (nationaal-socialisme) fascistische partij:
– sterke man als leider
– democratie is hinderpaal op weg naar sterke (d.m.v. groot leger) en eensgezinde natie
– individueel belang is ondergeschikt aan staatsbelang
– sterk nationalistisch
– hekel aan communisten
– rassenleer (Germ. ras is superieur aan alle andere rassen, inferieure rassen moeten het superieure ras dienen en het inferieurste ras -de joden- moeten uitgeroeid worden.
1933 jan. Hitler werd regeringsleider (3 v.d. 12 ministers zijn lid van NSDAP).
febr. Rijksdag in brand: (waarsch.) aangestoken door Nederlandse communist Marinus van der Lubbe (ter dood veroordeeld en onthoofd) president Hindenburg stelde grondwet (op advies van Hitler) buiten werking en kondigde noodsituatie af: communisten werden gearresteerd en volk werd bang gemaakt voor zogenaamde communistische staatsgreep.
mrt. 44% v.d. stemmen voor NSDAP
Hitler kreeg bijna onbeperkte macht voor 4 jr. door wetswijziging alle politieke partijen naast NSDAP werden verboden + einde aan zelfst. vakbeweging + media werden onder nazi-controle gesteld Derde Rijk.
1938 Weinig werklozen meer. Grote investeringen in openbare werken en herbewapening + aanleg autobanen.
Oorlogsindustrie werd (tegen Verdrag van Versailles in) uit de grond gestampt.
Autarkie: Duitsland moet onafhankelijk worden van import.
schulden liepen erg hoog op door het zelf moeten vervaardigen van alle producten/grondstoffen oorlog; gebiedsuitbreiding van Duitse Rijk om schulden terug te verdienen.
2 Hitler en Stalin aan de macht
2.1 De Sovjetunie onder Stalin
1934 Leningrads plaatselijke partijleider Kirov werd vermoord (waarsch. in opdracht van Stalin die hem als concurrent zag).
zuivering van partij en leger (vanwege wantrouwen en Stalin wil nieuwe generatie aanhangers en wil zich ontdoen van ‘kameraden’ die weten dat hij in 1917 niet zo’n grote rol heeft gespeeld)
Jaren van de Grote Terreur (o.a. door geheime politie: KGB)
1938 Einde zuiveringen, die 4-8 miljoen slachtoffers als gevolg had.
Communistische partij werd bolwerk van onderdrukkers en profiteurs. Partijleden vormden klasse van bevoorrechten terwijl de grote massa in armoede leefde.
Sovjetunie onder Stalin:
– geen redelijk verdeelde welvaart
– mannen en vrouwen waren sinds 1917 gelijk, maar mannen bleven de baas (geen vrouwen op belangrijke posities, wel als sloofje en bouwvakker)
– analfabetisme werd sterk teruggedrongen, maar alleen kinderen die niet te kritisch en van ouders die partijleden waren, mochten naar de universiteit
– wetenschappers met eigen mening KGB
– geen vrije drukpers of vrijheid op het gebied van kunst
– hersenspoeling door eenzijdige berichtgeving en voortdurende indoctrinatie en propaganda
Stalin gebruikte idealisme van revolutionairen om persoonlijke dictatuur te vestigen.
Persoonlijke dictatuur was makkelijk te handhaven door toestand in wereld.
Dreiging van nationaal-socialisme sluiten gelederen Sovjetunie
1941 Duitsland van Rusland binnen Rusland betrokken bij W.O.I.
– 20 miljoen dode inwoners van Sovjetunie
– Stalin moest land van ondergang redden
Russische legers als grote overwinnaars: verdreven Duitsers uit Oost- en Midden-Europa en bereikten als eersten Berlijn.
na 1945 Stalin wil Russische machtspositie in Oost- en Midden-Europa niet kwijt communistische regeringen aan de macht die trouw waren aan Moskou, maar kapitalistische wereld communistische wereld.
Koude Oorlog versterkte Stalins positie in eigen land.
1953 † Stalin, opvolger als partijleider: Nikita Chroesjtsjov
1956 Chroesjtsjov beschuldigde Stalin in redevoering van machtsmisbruik en verweet hem fouten (o.a. ombrengen van vele tegenstanders). Chroesjtsjov:
– milj. politieke gevangenen kregen vrijheid
– kunstenaars mochten experimenteren
– kritiek werd toegestaan
Geen volledige Destalinisatie (afrekening met stalinistisch verleden): qua politiek veranderde er weinig.
1964 Leonid Brezjnev (als opvolger van de afgezette Chroesjtsjov) wilde zoveel mogelijk bij het oude laten Sovjetunie krijgt steeds grotere achterstand
1984 † Brezjnev
Sovjetunie leek militaire grootmacht maar was een imperium van ontbinding (slechte landbouw, oude industrie, vervuild milieu)
Michail Gorbatsjov aan de macht:
– Sovjetunie is er heel slecht aan toe
Glasnost (Sovjetunie wordt democratie) en Perestroika (samenleving + economie worden ingrijpend hervormd) lukten niet helemaal.
1991 Sovjetunie ontbonden (aantal zelfst. republieken: Rusland, Oekraïne, Armenië, Wit-Rusland, Kazachstan, Georgië).
Boris Jeltsin werd president van Rusland:
– communistische partij verboden
– kondigde grote veranderingen aan maar bleek een nogal autoritaire leider en de economie raakte ontwricht door overgang van geleide naar vrije markt economie (sommige Russen kregen het beter maar de meesten hadden het slechter dan voorheen)
2.2 Het Derde Rijk onder Hitler
1933 Nationaal-socialisten aan de macht:
– iedere Duitser moest zich volledig in dienst stellen van de nieuwe machthebbers (tegenstanders Gestapo concentratiekamp)
– rechters moesten rechtspreken vanuit nationaal-socialistische leer
– ministerie van propaganda (o.l.v. Goebbels) beheerste alle media véél propaganda
– kunstenaars mochten alleen beroep uitoefenen als ze lid waren van Reichskulturkammer (belangrijk was raszuiverheid en betrouwbaarheid).
Entartetekunst: kunst die niet toegestaan was (o.a. van Joodse kunstenaars).
– onderwijs: geschiedenis en biologie kregen inhoud m.b.t. nationaal-socialistische leer
– Hitlerjugend & Bund Deutscher Mädel: verplichte jongerenorganisaties.
Jongens dienst aan vaderland
Meisjes huisvrouw en moeder tegen emancipatie van de vrouw!
Hitler en Rosenberg: ‘Christendom staat in de weg maar zal vanzelf afsterven’.
Hitler sloot concordaat met paus Duitse bisschoppen geven geen commentaar op regime (naastenliefde, respect, etc.); liever fascisme dan atheïstisch communisme.
Verzet door kleine minderheid.
1935 Neurenbergerwetten: geen burgerwetten voor Joden en geen huwelijk of seksueel contact met Joden is toegestaan.
1938 Kristallnacht: Joden worden door Duitse volk aangevallen.
• Joden moesten boete van 1 miljard mark betalen omdat een Poolse jood een lid van de Duitse ambassade in Parijs had aangevallen.
• Joden naar concentratiekampen.
Duitsers waren van het Arische ras (blond haar, blauwe ogen, groot, hoog voorhoofd) Übermensch
Jood Untermensch
Meer dan 5 miljoen Joden, zigeuners, homoseksuelen en geestelijk gehandicapten werden vermoord.
2.3 De totalitaire staat
Totalitaire staat:
– individu is ondergeschikt aan collectief
– rol van leider is allesoverheersend; leider als substituut van God
– eenpartijenstelsel; afkeer van parlementaire democratie
– verkiezingen om eensgezindheid van volk te demonstreren
– massamedia in dienst van de staat veel propaganda voor het regime (regime is goed, kapitalisme/communisme/internationaal jodendom is het kwaad)
– geheime politie zorgt d.m.v. arrestaties, deportaties, geheime processen en concentratiekampen voor handhaving van orde
marxisme totalitaire dictatuur
Fascisten:
– ideologie totalitaire staat
– nationalisme
– afkeer van intellectuelen (‘niet denken, maar doen’)
– leven = avontuur, heftig en opwindend
– tegen liberalisme
– tegen kapitalisme
– tegen parlementaire democratie (veel gepraat, weinig daden)
– tegen socialisten en communisten
Duits nationaal-socialisme onderscheidde zich van het fascisme door racisme.
3 Nederland, een klein democratisch land
3.1 Een verzuilde samenleving
1918 Blunder: Troelstra eiste de macht op maar zijn socialistische partij steunde hem niet, evenals vakbeweging tot 1939 geen SDAP in regering (onbetrouwbare partner)
1919 – wet op achturige werkdag
– ouderdomswet
– invaliditeitswet
jaren ’20 Economie leefde weer wat op.
1918-1945 Interbellum:
Nederland sterk verzuild (groepenindeling op basis van geloofs-/politieke overtuiging):
– katholieke zuil
– protestante zuil
– ‘neutrale’ zuil: socialisten en liberalen (eigenlijk niet, waren tegen verzuiling)
gefragmenteerde samenleving: diepe kloven en weinig contact tussen zuilen, behalve de elites i.v.m. regeren.
Regering:
– RKSP (katholiek): adellijke personen/leden van gegoede burgerij
– ARP (protestant): gereformeerde arbeiders/winkeliers/boeren. Leider: Hendrik Colijn (oud-directeur Shell), was 5x minister-president.
– CHU (protestant, Nederlands Hervormd): mensen uit betere kringen
Socialisten:
SDAP (o.l.v. Troelstra en Albarda):
– Nederland moet republiek worden
– ontwapening
– onteigening deel van grootgrondbezit
– nationalisatie van fabrieken/mijnen/banken
Communisten:
CPN: arbeiders, nooit meer dan 4 zetels gehaald.
Liberalen:
– Vrijzinnig-Democratische Bond: progressief
– Vrijheidsbond (Liberale Staatspartij): behoudend
Aanhang: gegoede burgerij en werkgevers.
3.2 Crisisjaren en crisisbeleid
1931 De NSB (Nationaal-Socialistische Beweging) komt op.
De NSB:
– is opgericht door Anton Mussert
– was een fascistische groepering
– vond dat er een krachtige regering moest zijn die alleen
advies kreeg van het parlement.
– vond dat de minister benoemd en ontslagen moest worden door de koningin
– wilde een sterk leger en een sterke vloot
– hechtte veel waarde aan koloniaal bezit
– keerde zich fel tegen ‘het rode gevaar’ (communisme)
Tijdens WO I bemoeide de regering zich veel met de economie, maar na 1918 schakelde Nederland al snel weer terug op het economische liberalisme. In 1920 zakte dit al weer weg.
1923-1924 Slechte economie grote stakingen in textielindustrie.
Na dieptepunt in 1923 ging het weer beter met Nederland.
1930 De grote crisis (ook in VS)
1934 25% van de beroepsbevolking zat zonder werk en boeren leden jaar in jaar uit verlies. Het beleid van de regering in deze tijd was liberaal. Men dacht niet dat de crisis zo lang zou duren.
Alleen de mensen tussen de 21 en de 60 en de mensen die niet vrijwillig werkloos waren geworden, konden rekenen op steun van de overheid. Als men spaarcenten had liggen werd dit gekort op de ‘uitkering’.
Het plan van de SDAP luidde dat de overheid de economie een injectie van 200 miljoen moest geven om weer op peil te komen, maar dit was tegen het punt dat de overheid een sluitende begroting moest hebben.
Alle landen lieten de waarde van hun munt dalen, dit had tot gevolg dat Nederland nog minder aan het buitenland kon verkopen omdat de gulden te duur was.
1936 Nederland devalueerde als laatste land in Europa de gulden, met maarliefst
20%. Dit leidde vrijwel meteen tot een opleving van de economie, totdat de terugslag in Amerika in 1937 alles weer bedierf.
In al deze crisisjaren zijn er verschillende opstanden geweest:
1931/1932 Twente
1933 Marineschip de Zeven Provinciën ging aan het muiten
1934 Opstand in de Jordaan
1935 DE NSB haalt 8% van de stemmen men begon antifascistische organisaties te vormen.
1936 De WA (WeerAfdeling = terreurbende van de NSB) werd verboden. Ook het openbaar dragen van NSB uniformen werd verboden.
Na deze jaren liep de aanhang van de NSB terug omdat de partij steeds meer een radicale en racistische inslag kreeg.
1937 Bij de kamerverkiezingen was het aantal stemmen van de NSN al weer gehalveerd.
De uiterst rechtse NSB en de uiterst linkse CPN kregen niet erg veel stemmen. DE SDAP kreeg wel veel stemmen maar moest tot 1939 wachten tot het weer mocht deelnemen aan de regering. De drie confessionele partijen regeerden in deze tijd.
Waarom is Nederland een parlementaire democratie gebleven:
– het fascisme en communisme hadden in Nederland naar verhouding maar weinig aanhangers
– de verzuiling maakte ‘overstappen’ naar een andere partij erg lastig
– Nederlanders vonden gehoorzaamheid aan de overheid erg belangrijk, dat bleek wel uit Troelstra’s mislukte pogingen.