Selecteer een pagina

Wetenschapsfilosofie Hoofdstuk 2
Het standaardbeeld van de wetenschap

2.1 De wetenschappelijke revolutie
In het publieke bewustzijn overheerst 1 beeld van de wetenschap (in het vervolg afgekort met ws!). Dat beeld wordt geacht te zijn geënt op de klassieke natuurwetenschap, die in de 17e eeuw is ontstaan tijdens de wetenschappelijke revolutie. Volgens dit standaardbeeld worden wetenschappelijke inzichten geformuleerd in de vorm van op ervaring, of op feiten, gefundeerde theorieën. Deze theorieën bevatten weer wetten die relaties tussen meetbare grootheden, oftewel empirische regelmatigheden specificeren. Zij hebben een universeel karakter: zij stellen dat voor alle gevallen in een bepaald domein van verschijnselen de geformuleerde relaties gelden. Een voorbeeld is de wet van Boyle, die deel uit maakt van een gasttheorie. Ze stelt dat voor alle gassen geldt dat ( bij gelijkblijvende temperatuur) de druk (p) en volume (v) omgekeerd evenredig zijn: p.V=constant. Volgens het dominante beeld van de ws worden wetenschappelijke theorieën gerechtvaardigd doordat zij met de feiten overeenstemmen. Deze feiten zijn ons op grond van systematische waarnemingen of experimenten bekend.
Wie over een goed gefundeerde theorie beschikt, kan die theorie vervolgens gebruiken om voorspellingen over nieuwe feiten af te leiden.
In het standaardbeeld van de ws wordt er nadruk op gelegd dat er in de wetenschap wiskundige methoden gekoppeld worden aan experimentele technieken of systematische waarnemingen. Galilei, Newton en Boyle zouden een omwenteling tot stand gebracht hebben in de kennis van de natuur.
Voor de ws-revolutie leefde men in een duistere, irrationele wereld waarin mensen zich bezig hielden met de handel in aflaten en het verbranden van heksen. Echter in de Griekse oudheid deed Aristoteles al onderzoek op het gebied van biologie, fysica en de meteorologie. Het verrichten van experimenteel onderzoek wordt vanaf de 16e eeuw gestimuleerd door de ontwikkeling van nieuwe instrumenten zoals de telescoop, thermometer en de vacuümpomp. De snelle verspreiding van de nieuwe ws wordt vergemakkelijkt door de opkomst van de broekdrukkunst.

2.1a Aristoteles en de middeleeuwse wetenschappen.
Aristoteles had een samenhangend geheel van kennis geformuleerd, dat vrijwel alles wat waarneembaar of denkbaar was omspande.
Ws doet universele uitspraken, bv: alle mensen zijn zoogdieren, die via een proces van inductie(generalisatie op basis van een beperkt aantal; waarnemingen logische dwingende vorm van redeneren) of generalisering worden afgeleid van individuele waarnemingen. Maar tegelijkertijd moeten die uitspraken van een wetenschap ook deductief, logisch uit elkaar volgend, worden geordend tot een samenhangend geheel. Alleen dan heeft de ws ook verklarende kracht.
Bij Aristoteles worden onbekende verschijnselen verklaard uit principes die bekend zijn. Enkele van deze vanzelfsprekende principes zijn:
Alle natuurlijke beweging is beweging naar een natuurlijk rustpunt,
Alle gedwongen beweging vereist een voortdurende inspanning van de beweger.
Bij Aristoteles wordt ws tot een systematisering van de kennis die ons gezond verstand en onze alledaagse waarnemingen ons leveren.
Aristoteles is echter ook in staat om dieper liggende verschijnselen te verklaren. Hij levert bv een aantal krachtige argumenten tegen de gedachte dat er een lege ruimte, vacuüm, bestaat. En hij zegt dat de aarde in het middelpunt van de kosmos staat. Bij hem bewegen de hemellichamen zoals de zon en de planeten in een volmaakte cirkelbeweging om de aarde.
Volgens Aristoteles kennen we een ding als we er de oorzaken of principes van weten. Hij onderscheidt 4 van zulke oorzaken.
Materiele oorzaak: beeld kan niet zonder een materie bestaan
vormoorzaak: het principe dat het beeld maakt tot wat het is , de essentie ervan
bewerkingsoorzaak: de maker ervan
doeloorzaak: elk ding heeft een doel waarvoor het staat.
Wiskundige en experimentele methoden spelen bij Aristoteles geen grote rol. Ws-kennis mag niet te ver van de alledaagse waarneming af dwalen. Experimenten kunnen volgens hem niet tot algemene kennis van de natuur zelf leiden omdat ze een ingrijpen in de natuur behelzen.

2.1b De verwerping van de Aristotelische wetenschap
De Aristotelische wetenschap dat de aarde het middelpunt van de kosmos was, werd verworpen door de Poolse astronoom Copernicus. De omwenteling van de hemellichamen. Hij zei dat niet de aarde maar de zon het middelpunt was. Dit was het heliocentrische model.
Galilei heeft als uitgangspunt dat het boek van de natuur is geschreven in de taal van de wiskunde. Op twee punten neemt hij afstand van Aristoteles. Namelijk dat wie kennis van de natuur wil nemen eerst de taal van de wiskunde moet leren. En ten tweede de primairen en secundaire kwaliteiten van Galilei. Primair zijn de eigenschappen die essentieel zijn voor fysieke objecten, zoals omvang, plaats. Secundaire kwaliteiten zoals kleur, smaak en klank zijn geen eigenschappen van de dingen zelf, maar illusies.
Volgens Galilei kan een verklaring van een fysieke gebeurtenis, zoals het vallen van een steen, dus in puur wiskundige, kwantitatieve, termen worden uitgedrukt. Hij vervangt daarmee de teleogische visie van Aristoteles door een mechanistische. Newton zal deze verder uitwerken. Al deze veranderingen zijn zo radicaal dat er bij Galilei een Gestalt-switch voordoet. Een Gestalt-switch behelst het opeens zien van iets anders op basis van dezelfde visuele gegevens. Een goed voorbeeld is de Haas-eend-figuur waar de een eend en de ander een haas in ziet.
Galilei gelooft evenals Aristoteles dat ws-kennis uit moet gaan van de waarneming, maar hij onderkent dat onze waarnemingen onvolmaakt en onbetrouwbaar kunne zijn.
Francis Bacon verwerpt ook een belangrijk deel van het denkraam van Aristotreles. Hij zegt namelijk dat wie kennis wil verwerven zich niet moet laten verblinden door het gezag van anderen, maar zelf proberen om onbevooroordeelde waarnemingen te doen. Ook verwerpt bacon de Aristotelische teleologische beschouwingswijze ten gunste van de mechanistische. Bacon hecht meer aan experimentele technieken en de systematische verzameling van waarnemingen, en minder aan wiskundige methoden zoals Galilei dat doet.

2.1c wat was de wetenschappelijke revolutie?
Het begrip van de ws-revolutie als een radicale, zelfs unieke omwenteling is van opmerkelijke recente oorsprong. Het geniet pas sinds omstreeks 1940 een bredere verspreiding, vooral dankzij het werk van de wetenschapshistoricus Koyre, die de veranderingen van de 17e eeuw karakteriseerde als de meest diepgaande omwenteling die de menselijke geest tot stand gebracht heeft sinds de Griekse oudheid.
Vrijwel tegelijkertijd met Koyre’s werk ontstonden de eerste externalistische(de opvatting dat ws-kennis het resultaat van externe maatschappelijke, culturele of historische factoren is.) verklaringen die deze revolutie duiden vanuit sociale en historische factoren.
Lange tijd werd de discussie over de ws-revolutie beheerst door het debat tussen internaltisten en externalisten. Dit debat werd verder gepolariseerd tegen de achtergrond van de koude oorlog: de internalisten waren vurige pleitbezorgers van de liberale opvatting van ws als totaal onafhankelijk van de buitenwereld, terwijl externalisten een marxistische visie op de verhouding tussen ws en maatschappij voorstonden.
De nieuwe ws-sociologische benadering sluit goed aan op enkele feministische duidingen van de ws-revolutie. Evelyn fox Keller bijvoorbeeld betoogt dat de ontwikkeling van de moderne ws niet goed begrepen kan worden zonder aandacht voor de rol die gendermetaforen in de vorming van de doelen en waarden van de mechanistische filosofie hebben gespeeld.

2.2 Epistemologie en metafysica van de klassieke natuurwetenschap; Kants’Copernicaanse wending.
Wat de ws-revolutie dus precies inhoudt is dus niet zo duidelijk als we aanvankelijk dachten, maar dat er zich in de loop van 2 eeuwen diepgaande veranderingen hebben voltrokken staat vast. Vanaf de late 17e eeuw leveren de mechanistische en de experimentele tradities de overheersende opvatting over wat ws-kennis is of moet zijn.
De aritotelische traditie neemt niet langer de alledaagse kennis , ervaring en waarneming als uitgangspunt van de ws.
De experimentele of baconiaanse traditie probeert inzichten in de natuur te verwerven door het creëren van kunstmatige omstandigheden die zich in het alledaagse leven niet voordoen.
De ws-kennis wordt vanaf nu gerechtvaardigd met een beroep op de bijzondere methode die zou volgen; en dus krijgt de vraag naar de aard van die methode vanaf nu een centrale plaats in de beschouwing over ws. Uitgangspunt is de gedachte dat ws-kennis gefundeerde kennis is. Dit wordt in eerste instantie ontleend aan de wiskunde. De nieuwe ws moet daarom worden opgebouwd langs de weg van het formuleren van steeds beter empirisch onderbouwde hypotheses (vermoedens). Het emnpirisme heeft zich gezet aan het uitwerken en verfijnen van deze gedachtegang die het fundament van kennis in zintuiglijke ervaring situeert.
De natuurws van de 17e eeuw leidt niet alleen tot een nieuw beeld van de ws, zij legt ook de basis voor een nieuw wereldbeeld en voor het filosofische gedachtegoed van de Verlichting.
In het eerste domein gaat het om objectieve relaties en oorzakelijke verbanden. Het object dat gekend wordt, de natuur, en het kennende subject, de geest, komen zo in gescheiden kaders terecht. Een belangrijk deel van de moderne filosofie is gericht op het nader uitwerken en onderbouwen van dit subject-object-schema.
Hoe is het mogelijk dat een kennend subject een waarheidsgetrouw beeld vormt van een wereld van het object, waar het subject geen deel van uitmaakt? Het eerste antwoord; als het kennend subject de juiste methodes volgt, dat wil zeggen zich baseert op gecontroleerde zintuiglijke ervaring en de zo opgedane ervaring verwerkt, dan is aan de vereisten voldaan. Het subject zal op den duur een waarheidsgetrouwe representatie kunnen vormen van de objectieve werkelijkheid.
Aan het einde van de 18e eeuw realiseert Kant zich dat dit antwoord te simpel is. De oplossing die hij vindt bestaat in het formuleren van een nieuw soort vraag. Namelijk de zogeheten transcendentale(datgene wat empirische kennis überhaupt mogelijk maakt; bij kant is het kennende subject transcendentaal en niet empirisch) vraag naar de mogelijkheidsvoorwaarden van kennis. Aan welke voorwaarden moet het denken , cognitief apparaat, voldoen?
Kant bouwt verder op Hume die zei dat voor de natuurws belangrijk begrip causaliteit(oorzakelijkheid) gefundeerd kan worden. Een voorbeeld van Hume is dat we niet waarnemen dat het smelten van een blok ijs door het verwarmen ervan wordt veroorzaakt; alles wat we kunnen waarnemen is slechts het steeds weer tegelijkertijd optreden van deze twee gebeurtenissen. Wat Hume als gewoonte aanwijst, is volgens Kant gebaseerd op het gebruik van de zuivere categorie van oorzakelijkheid, die niet uit ervaring maar denken afkomstig is.
Na de copernicaanse wending in de astronomie, die aantoonde dat niet de zon om de aarde, maar de aarde om de zon draait, volstrekt Kant zo een tweede epistemologische copernicaanse revolutie. In de ws draait niet de kennis om het object, maar de verhoudingen omgekeerd. Natuurws en het beschrijven van de wereld in termen van verschijnselen die zich in ruimte en tijd voordoen, en waartussen causale verbanden kunnen worden vastgesteld, is mogelijk omdat wij ons verstand gebruiken. Dus; kennis verwerven is geen zaak van passief registreren maar een activiteit waarin het subject een constructieve rol speelt. Dit subject is niet empirisch te onderzoeken, maar transcendentaal; het maakt empirische kennis mogelijk.
Kant heeft als uitgangspunt dat empirische kennis mogelijk is en stelt vervolgens de vraag hoe de wereld en de menselijke geest in elkaar moeten zitten om zulke kennis mogelijk te maken. Kant formuleert deze kwestie als de vraag hoe synthetische a priori-kennis mogelijk is. Hoe we ws-kennis kunnen bezitten niet uit ervaring maar toch iets toevoegt aan wat we al weten.
Hij onderscheid:
a priori: kennis voorafgaand aan ervaring en waarneming, is wiskundig
a posteriori: volgend op de ervaring
Ze leveren leveren geen analytische oordelen op maar synthetische oordelen:
analytische oordelen: vb: een roos is en bloem . is per definitie waar, voegt niets aan onze kennis toe.
Synthetische oordelen: vb: deze roos is rood. Vergroten onze kennis.
Kant wijst erop dat hoewel wij de Dinge an sich nooit als zodanig kunnen waarnemen, we wel degelijk redenen hebben om te denken dat zij er zijn. Hoewel in kennis duidelijk een component van menselijke geestelijke activiteit zit, gaat het Kant dus nog wel degelijk om kennis van een wereld die buiten de menselijke geest bestaat.