6. De Hermeneutische Traditie
6.1
Wanneer we willen weten wat de betekenis van iets is, moeten we de handeling, uiting of cultuurproduct interpreteren. Op het gebied van de wetenschappen worden niet alleen in de geestes- sociale wetenschappen geïnterpreteerd, maar ook de natuurwetenschappen wordt dit gedaan.
De studie van het proces van interpreteren, inclusief het achterhalen en expliciet maken van de achtergrond of context die een tekst of kunstwerk begrijpelijker maakt, wordt hermeneutiek genoemd, ontstaan aan het begin van de negentiende eeuw rond het episteme van rond 1800.
De vroege theoretici van de hermeneutiek benadrukken dat de geesteswetenschappen zich vooral onderscheiden van de natuurwetenschappen door de bijzondere rol die ze toekennen aan interpretatie. De hermeneutiek richt zich op de vraag wat de mens doetin het proces van begrijpen of interpreteren en wat de mens daartoe in staat stelt. De mens wordt hierbij beschouwd als kennend, interpreterend en betekenisgevend subject en dus niet op de mens als object van empirisch onderzoek. Hierin onderscheid de hermeneutiek zich ook strikt van de pragmatiek en semantiek, onderdelen van de taalkunde.
In de hermeneutiek wordt interpreteren vaak aangeduid met de term Verstehen, de hermeneutiek richt zich op het begrijpen van Verstehen: de verzelfstandigde producten van de geest, zoals literatuur en kunst.
6.2a
Schleiermacher
Schleiermacher gaf de eerste aanzet tot een algemene interpretatieleer. Voor een adequaat en wetenschappelijk begrip moeten teksten volgens hem in de context van hun tijd geplaatst worden. Met het begrip van een historisch bepaalde en veranderlijke Geist ontstaat het idee dat er tussen de Geist van het heden en die van het verleden een kloof bestaat die met hulpmiddelen van de hermeneutiek overbrugd moet worden. Het doel van deze hermeneutiek is volgens Scheiermacher het herhalen of reproduceren van de oorspronkelijke gedachtegang van de auteur. Intertekstualiteit en de structuur van de tekst zijn hierbij belangrijk.
Ook maakt hij een onderscheid tussen grammaticaal en psychologisch begrijpen van een tekst. De structuur van een tekst en haar relatie met andere teksten staan los van de bedoelingen van de auteur: Objectieve Geist (Hegel). Verstehen richt zich op tekst én context.
Hermeneutische cirkel: een werk kan als geheel begrepen worden wanneer je de individuele elementen interpreteert, en omgekeerd kan een werk niet begrepen worden aan de hand van één element, maar moet worden gekeken naar de maatschappelijke en culturele omstandigheden van de maker. Dit proces is oneindig (spiraalvorm), een interpretatie is nooit definitief afgerond.
Filologie: historisch onderzoek naar teksten die belangrijk zijn voor de westerse cultuur.
6.2b
Dilthey
Volgens Dilthey is de hermeneutische of verstehende methode datgene dat de geesteswetenschappen onderscheidt van de natuurwetenschappen die een empirische of observationele methode volgen. (Deze gedachte ontwikkelt hij op het moment dat het onderscheid tussen de natuur- en geesteswetenschappen ook op institutioneel gebied een feit is: in de tweede helft van de 19e eeuw verlaten de natuurwetenschappen het gebuw van de filosofie.) De geesteswetenschappen onderscheiden zich volgens Dilthey niet van de natuurwetenschappen door de onderwerpen die ze onderzoeken, maar de verstehende manier waarop dit gebeurt. Bij het bestuderen van de mens wordt niet alleen gedrag geobserveerd, maar we proberen ons ook in te leven in de gedachten en motieven. We nemen niet slechts uiterlijke handelingen waar, maar ervaren die vanuit hun innerlijke drijfveren. Dit is de methode van het Verstehen. Dilthey ziet de natuur- en geesteswetenschappen als complementair ten opzihte van elkaar Hij deelt positivistische bezwaren tegen de metafysica maar onderkent de bekerkingen van de empirische kennisopvatting.
Volgens Dilthey moeten de geesteswetenschappen het menselijk leven als geheel tot onderwerp maken. Dit leven is volgens hem historisch van aard. Ook het Verstehen zelf wordt beperkt door historiciteit, hieraan kan echter ontkomen worden door je in te leven in andere personen en tijdperken: zo ontstaat objectieve kennis. Ook de menselijk rede ziet hij als historisch bepaald en dus als veranderlijk.
6.3
Neokantianisme
De neokantianen delen met Kant het idee dat het subject het fundament van kennis vormt, maar benadrukken met Dilthey dat het menselijk bewustzijn niet tijdloos en universeel is, maar historisch en cultureel bepaald. Ze leggen echter meer nadruk op ‘cultuur’ dan op het ‘leven’ van Dilthey.
6.3 a) Rickert
Rickert benadrukt cultuur als het wezenlijke kenmerk van de mens: het geheel van historisch bepaalde normen, waarden en gebruiken. Hij spreekt dan ook van cultuurwetenschappen ipv over geesteswetenschappen. Deze wetenschappen kenmerken zich volgens Rickert door een wezenlijk van de natuurwetenschappen onderscheiden soort begripsvorming.
Alle cultuur bestaat uit menslijk handelen. Cultuur heeft daarbij betrekking op waarden en betekenissen, niet op fysieke aspecten of gevolgen van dat handelen. Wanneer we een cultuurproduct zoals een schilderij of muziekstuk zonder zulke waarden voor te stellen dan verliest het alles wat het tot een cultureel product maakt en wordt het een puur fysiek en waardeloos natuurobject.
Twee soorten wetenschappen:
Idiografische wetenschappen: het bestuderen onder het gezichtspunt van het unieke, individuele en bijzondere geval (individualiserende begripsvorming) (cultuurwetenschappen)
Nomothetische wetenschappen: het formuleren van universele, voor alle gevallen identieke wetten (generaliserende begripsvorming) (natuurwetenschappen)
Volgens Rickert moet elk historisch tijdperk in termen van zijn eigen waarden worden begrepen. Riskeert zo te vervallen in het waardenrelativisme: het geloof dat er geen algemeen geldige (morele of esthetische)waarden bestaan die cultuur- en tijdloos zijn.
6.3 b) Cassirer
Cassirer benadrukt het symbolische aspect van cultuur. Hij vraagt zich af hoe betekenis überhaupt mogelijk is. Hij geeft zijn antwoord aan de hand van een algemene symbooltheorie. Elke culturele uiting kan worden opgevat als een samenhangend geheel van symbolen, oftewel zintuiglijk aanneembaar verschijnsel dat als teken van iets anders functioneert. (bv. woord of taalteken) Deze opvatting verwerpt dus het idee van de empiristen: alle waarnemingen en kennis zijn vervuld met betekenis. Alle waarnemingen zijn theorie- en interpretatieafhankelijk, net als bij Popper, Quine en Kuhn. Het waarnemen en kennen van objecten wordt volgens Cassirer mogelijk gemaakt door symbolische vormen, zoals taal, mythe, religie, kunst en wetenschappelijke kennis.
Drie functies van symbolen: de expressieve functie (brengen tot uiting wat in de mens leeft, wil, emotie etc.), de representationele functie (beelden zichtbare, waarneembare wereld af) en de zuiver betekenende functie.
Er heerst een geloof in vooruitgang in de wetenschap en in de kunsten die verklaard wordt in termen van verandering van de functies van symbolen.
6.4
De Duitse socioloog Max Weber (1864-1920) is beroemd geworden door de grote historisch-sociologische en godsdienstsociologische studies die hij heeft verricht. Hij is ook grondlegger van de Verstehende sociologie waarin het menselijk handelen wordt verklaard en uitgelegd. Het onderwerp van de sociologie is volgens Weber sociaal handelen, dat wil zeggen handelen voor zover het op anderen gericht is en door de actor met een subjectieve betekenis verbonden wordt. De wetenschap heeft de taak dit handelen uit te leggen. Toch zoekt Weber verklaringen niet uitsluitend op het niveau van ideeen of overtuigingen maar spelen ook materiele, economische en technische omstandigheden een rol. Voor een verklaring van de maatschappelijke ontwikkelingen in het Westen en de specifieke vorm van het sociale leven in Europa is het echter onvoldoende om alleen op economische factoren te wijzen. Karakteristiek voor de westerse cultuur is het Rationalisme, wat tot uitdrukking komt in de bureaucratie, de natuurwetenschap en bv moderne muziek. Dit kwam voort uit het nieuwe protestantisme, dat leidde tot een economische sfeer van spaarzaamheid en accumulatie van rijkdom. De historiserende wetenschappen moeten volgens Weber, net als bij Rickert, op waarden georienteerd zijn. (p147)
Volgens Weber streeft de historiserende sociologie naar het begrijpen van eenmalige gebeurtenissen en stellen zij geen algemene wetten zoals de natuurwetenschappen. De sociale wetenschappen bestuderen een wereld die reeds betekenissen heeft, een reeds geinterpreteerde wereld. Zij leveren dus interpretaties van interpretaties: dubbele hermeneutiek.
6.5 Gadamer
Het prototype van het verstehende proces is volgens Gadamer niet het begrijpen van een zin, maar het beleven van een kunstwerk. Het begrijpen van een tekst of schilderij is volgens hem niet een bewuste handeling door een interpreterend subject, maar een ervaring of belevenis die zowel de interpreet als het geinterpreteerde verandert. Toch is wat we ervaren of begrijpen altijd gesitueerd in de historische situatie. Volgens Gadamer maakt taal de mens tot wat hij is. Taal maakt de gedachten mogelijk die de mens over de wereld als object heeft. Gadamers kennisideaal is wederzijds begrip en geen kennis over de buitenwereld. De dialoog is het duidelijkste model van het proces van verstehen: twee partijen proberen elkaar te begrijpen en worden door elkaar veranderd.
Het begrijpen van een taaluiting gebeurt zowel bewust als onbewust, elk bewust begrijpen berust op een geheel van Vorverstandnisse of vooroordelen.
Horizon: het proces van interpretatie verloopt niet zin voor zin, maar rekening moet worden gehouden met een achtergrond van uitgangspunten en veronderstellingen. Dit begrip is vergelijkbaar met ‘context, ‘cultuur’, ‘traditie’, ‘leefwereld’ of ‘taalspel’.
Interpreteren leidt tot het versmelten van horizonten.
Praktisch holisme: de horizon vormt een achtergrond voor zowel handelen, als voor uitspraken. (is NIET theoretisch holisme van Duhem en Quine!)
Volgens Gadamer is het volstrekt onmogelijk om aan onze eigen historiciteit te ontkomen. We kunnen nooit geheel ontsnappen aan onze Vorverstandnisse.
Wirkungsgeschichte: Men kan niet spreken van een werk buiten de verschillende menieren waarop het eerder verstaan is om. Met name klassieke werken kunnen niet los gezien worden van de geschiedenis van hun effecten.
6.6
Niet alleen de hermeneutiek, maar ook de taalfilosofen hebben zich bezig gehouden met het begrip ‘betekenis’.
Wittgenstein plaatst in zijn werk niet langer de analyse van betekenis in termen van waarheidsvoorwaarden centraal, maar het praktisch gebruik van taal. Zulk gebruik is in overeenstemming met regels, die ingebed zijn in een levensvorm De betekenis van een begrip leren betekent dus leren participeren in een levensvorm.
Winch draait deze stelling om: het is volgens hem de taak van sociologen om ons te informeren over uiteenlopende levensvormen. Sociologen moeten onderzoek doen naar de begrippen die deze levensvormen constitueren. Regels die de betekenis van handelingen specificeren vormen het object van de sociologie.
Skinner beroept zich op de taalhandelingstheorie. De betekenis van een uitspraak bestaat uit twee aspecten: ten eerste de propositionele betekenis (standen van zaken of ervaringen) en ten tweede doet de spreker iets door een zin uit te spreken, bv overhalen of iets beloven. Dit is de pointe van de taalhandeling. Om een historische uitspraak te begrijpen moet zowel de propositionele betekenis worden gevat, als de pointe. In deze laatste maakt Skinner onderscheid in ‘intention te do’ en ‘intention in doing’. (zie voorbeeld op pg. 153-154)
Het zijn volgens Skinner de conventies van een bepaalde tijd en plaats die een tekst of uitspraak een pointe geven.
De conclusie zou ik in zijn geheel zelf nog even doorlezen!! (pg. 155/156)